Volume 5, issue 2 (winter 1997-1998)
De Bijbel als reisgids voor Turkije?
door André de Raaij
Een beschouwing naar aanleiding van:
Met de Bijbel door Turkije: op zoek naar
christenen van vroeger en nu / Reinier van den Berg. Zoetermeer:
Boekencentrum, 1994
Het tweede Heilige Land, na Israël, zo noemt
emeritus-predikant Reinier van den Berg de huidige republiek
Turkije (pag.7, 9). Er zou wat voor te zeggen zijn, als niet
Syrië, Jordanië, Libanon en zelfs Irak en Egypte niet
evenzeer aanspraak konden maken op deze kwalificatie. Deze
hedendaagse staten spelen vooral een rol in wat christenen het Oude
Testament believen te noemen, en nauwelijks in het Nieuwe -- maar
het is toch een verwijtbaar anachronistische redenering om de
hedendaagse Turkse Republiek op dit punt een tweede plaats te
gunnen (gesteld dat er al een wedstrijd gehouden zou moeten
worden). Van de tijd van Alexander de Grote tot het einde van de
Eerste Wereldoorlog zijn de genoemde gebieden in één,
hooguit twee staatkundig verbanden opgenomen geweest, waarvan "ons"
Byzantijnse Rijk niet het onbelangrijkste was. Pas zo'n tien eeuwen
na de tijd waarnaar het Nieuwe Testament verwijst verschijnen de
Turkse nomadische stammen in de onderhavige streken. Turkije als
"heilig land", dat riekt nogal naar een verkooptruc die het
herkomstland van gastarbeider/medelander/allochtoon een zekere
glans moet geven, en daarmee de medemens -- en dergelijke verbanden
zouden ook niet impliciet gesuggereerd moeten worden.
Klein-Azië of Anatolië als tweede Heilig Land -- dat kan,
als men echt zo wil redeneren, maar Turkije -- neen.
Van den Berg vermeldt niet nader gespecificeerde "Turkse
geleerden" die suggereren dat de Turkse naam Anadolu voor
Anatolië zou zijn afgeleid van het Turkse woord ana,
moeder, en dan zou het zoiets als "nageslacht van de Moedergodin"
kunnen betekenen. Vertederend naief, zo zou men de welwillendheid
om deze onzin zelfs maar te noemen, op zijn best kunnen
kwalificeren (p. 9: "Hoe het ook zij, Anatolië is..").
"Anatolia", Grieks voor "land van de rijzende zon, het oosten" is
zo'n volstrekt heldere naam dat men er bijna iets achter zou zoeken
-- maar als men dat deed dan zou het Turks ons zeker niet helpen,
om de al vermelde reden dat er nog niet zo lang Turken in Turkije
wonen. Van den Berg trapt hier in de val die "geleerden" in alle
opvolgerstaten van het Osmaanse Rijk, van Boekarest tot Algiers,
opstellen: het uitvinden van een glorieus nationaal verleden en --
in het geval van de huidige republieken Turkije en Griekenland --
op de doorzichtigste manieren de geschiedenis van een wisselwerking
te ontkennen. In deze "opvolgerstaten" is geen ruimte voor
onafhankelijk historisch onderzoek, hoe graag men het elders
misschien anders zou willen zien.
En over onafhankelijkheid gesproken: het is aardig te vernemen
dat de gereformeerde emeritus-predikant Van den Berg een
"modern-kritische" houding aanneemt tegen de eerste hoofdstukken
van Genesis. Deze zijn aan de orde, omdat de traditie de hof van
Eden in Mesopotamië plaatst, en Gen. 8:4 laat de ark van Noach
op de bergen van Ararat vastlopen. Men moet dit niet als een
historisch verslag zien. Maar deze kritische zin is plotseling niet
meer nodig als Haran (Gen. 11:31) vereenzelvigd wordt met
Altõnbasak, ook wel genaamd Harran, gelegen ten zuidoosten
van Urfa bij de Syrische grens (p.26) -- maar gezegd dient te
worden dat Van den Berg hier in commissie "zondigt": er is op dit
punt een nieuwe traditie. Al even onkritisch -- dit is beter te
verklaren, en wellicht te vergoeilijken -- is Van den Berg over de
schildering van de erediensten van "concurrerende"
mysteriegodsdiensten uit de Romeinse keizertijd als gepaard gaande
met bandeloosheid (p.58; roes, extase, verdoving en sex op heidense
feesten -- je zou het gaan zien als reclame, p.90). In navolging
van de apostelen die in de kanonieke boeken aan het woord komen kan
men de concurrentie van toen natuurlijk wel makkelijk als onzegbaar
liederlijk afdoen. Dat kan men zelfs met de concurrentie van nu
doen. In de praktijk zou het nog wel eens behoorlijk ingetogen
toegegaan kunnen zijn, maar nu eenmaal anders...
Dat Abram door de Heer geroepen werd in een thans Koerdisch
plaatsje bij de Turks-Syrische grens is misschien een aardig
succesje voor de toeristenindustrie. Er dient meteen bij gezegd te
worden dat het nu niet raadzaam is deze streken te bezoeken, als
het al mogelijk is. Misschien heeft het uitgevonden bijbelse
verleden van dit vlekje ervoor gezorgd dat het niet als zovele
dorpen met de grond gelijkgemaakt is in de uitzichtloze
burgeroorlog.
Dat Turkse namen niet altijd goed gespeld zijn hoeft niet aan
onwetendheid of onkunde bij de schrijver te liggen, hier kunnen
zettersproblemen een rol spelen. Maar onvergeeflijk is het tot twee
keer toe signaleren van een belangrijke "Rooms-Katholieke" kerk in
Antiochië (Antakya, Hatay; p.47). Hier wordt de
Roem-Katholieke Kerk bedoeld, de Grieks-Katholieke dus ofwel de
geünieerde, die als men haar bezoekt intussen Turks-katholiek
blijkt te heten, omdat "Roem", Grieks dus, niet graag gezien of
gehoord wordt. Weer laten kennis van de recente geschiedenis en
inlevingsvermogen het afweten: Hatay is door het Franse
mandaatbestuur van Syrië aan Turkije uitgedeeld om de
neutraliteit van dit land te "kopen", toen de Tweede Wereldoorlog
al dreigde. De in meerderheid Arabische bevolking van dit gebied
mocht dit in een vervalst referendum goedkeuren. Van den Berg toont
niet zich bewust te zijn van de bijzondere achtergrond van deze
streek. Zo is het ook pijnlijk het eiland Patmos (van de Openbaring
van Johannes) gemakshalve bij Turkije gerekend te zien (p.82). Op
die manier wordt Turkije wel heel makkelijk een tweede Heilig Land
-- NAVO-bondgenoten Griekenland en Turkije hebben wel om een
kleiner eiland aan de rand van een oorlog gestaan! En het is
verleidelijk te stellen dat Constantinopel sinds 1453 Istanboel
heet (p.89), maar in feite dateert de officiële
naamsverandering van na de grote etnische zuivering tegen de
Grieken van 1922-1924.1
In Efeze valt aan veel uit het verleden te denken, bijvoorbeeld
dat Paulus hier het Evangelie heeft verkondigd (p.86-87). Misschien
zou het voor de gemiddelde niet dogmatiek geschoolde lezer(es)
verhelderend zijn geweest hier voor de zekerheid bij te vermelden
dat met dit Evangelie het Woord van het "Oude Testament" wordt
bedoeld, hoe verwarrend dit ook moge klinken. Er is in deze
indrukwekkende ruïnestad slechts één mogelijk
naar het vroegste christendom verwijzende inscriptie -- dat Maria,
moeder van Jezus, hier overleden zou zijn is meer dan aanvechtbaar
en het verhaal kan in ieder geval niet met de bijbel in de hand
verteld worden. Indrukwekkender is de grot van de zeven slapers,
terzijde van de grote stad en de toeristische paden -- al evenmin
bestand tegen historische kritiek maar duidelijker verbonden met de
vroege christelijke geschiedenis van Efeze. Van den Berg vermeldt
grot en historie niet, wel -- terecht natuurlijk -- de Byzantijnse
kerken in het huidige Selçuk, iets landinwaarts van
Efeze.
Het zijn de minsten niet die beweren dat de islam in Bosnië
een voortzetting is van het bogomilisme (zie Gouden Hoorn 3.1), dus wij zullen dit Van
den Berg niet aanrekenen (p.116). En misschien is een zeker
medeleven met of empathie voor de niet-gereformeerde christenen en
hun lot in deze rampzalige eeuw niet verplicht, en kan men er maar
beter wat omheen draaien, wat met de Armeniërs moeilijker gaat
dan met de Grieks-orthodoxen (die zijn vertrokken of uitgewisseld).
Nogmaals zal het onwetendheid over de moderne geschiedenis zijn die
Van den Berg over het hoofd doet zien dat de Syrisch-orthodoxen in
1915 ook massaal gedeporteerd en vermoord zijn, en dat hij hun geen
nationale aspiraties toedicht (p.116). Laat het de
Syrisch-orthodoxen die zich als enige echte nazaten van de
Assyriërs presenteren maar niet horen, en trouwens: de Entente
was zeer gul met het uitdelen van nationale tehuizen ten koste van
het Osmaanse rijk -- ook aan de Syrisch-orthodoxen, ook aan de
Koerden, en ze zijn er niet gekomen. De wrange gevolgen van deze
oorlogspolitiek met koloniale kleur zijn tachtig jaar later
dagelijkse realiteit, ter plaatse en in de diaspora. De Kerk van
het Oosten "Assyrisch-orthodox" noemen getuigt niet van
zorgvuldigheid of inlevingsvermogen, maar Hakkâri, daar zal
Van den Berg niet geweest zijn, zelfs niet in de tijd toen allerlei
andere streken nog bezocht konden worden: het heeft altijd als
gevaarlijk terrein voor (doorgaande) reizigers gegolden.
U zult begrijpen: ik had liever gezien dat Van
den Berg zich strikt aan de hoofdtitel van zijn boek had gehouden,
want hij weet toch wel sterk de indruk te wekken dat de zoektocht
naar de christenen van nu in het huidige Turkije een te zware taak
is geweest.
1 Bij VdB droogjes weergegeven met: "Van het oude
Smyrna is bijna niets meer over, omdat in 1922 de stad totaal in de
as werd gelegd." (p.92). respectievelijk: "Tot 1924 woonden in het
dal van Göreme nog steeds Grieks-orthodoxe monniken."
(p.108).
To top of page
|