Volume 3, issue 1 (summer 1995)
De dodelijke mythen rond Bosnië-Hercegowina
door André de Raaij
Het erkennen van het recht op afscheiding uit
Joegoslavië betekende al voordat deze federatieve republiek
uiteenviel het doodvonnis voor de deelstaat
Bosnië-Hercegowina. Als het Kroaten, Serviërs en moslims
volgens de internationale gemeenschap zichtbaar onmogelijk was
verder samen te leven in Joegoslavië, dan was er geen reden
optimistisch te zijn over de toekomst van Bosnië-Hercegovina,
waar deze "onmogelijke" combinatie zich zou voordoen. De politieke
tragedie heeft zich voor ieders ogen afgespeeld: binnen de
Joegoslavische federatie blijven zou voor Bosnië partij kiezen
voor Servië betekenen, want dit land domineerde in het restant
van Joegoslavië, na het wegvallen van Slovenië en
Kroatië. En waartoe het kiezen voor onafhankelijkheid zou
leiden is de tragedie die zich nog dagelijks voor een steeds minder
geïnteresseerd publiek in de media afspeelt.
Tegenover Bosnië (kortheidshalve noem ik het land verder
zo) wordt meer nog dan tegenover Joegoslavië een absurd
fatalisme gekoesterd. Joegoslavië heet plotseling volgens de
communis opinio al "eigenlijk van begin af aan niet levensvatbaar",
Bosnië heeft volgens dezelfde opinie in feite nooit bestaan.
En met terugwerkende kracht worden de Slavische volkeren van het
Balkan-schiereiland tot in de vroege Middeleeuwen als elkaars
verklaarde doodsvijanden afgeschilderd. Slechts Byzantijnen,
Hongaren, Oostenrijkers, Turken, royalisten en communisten hebben
weten tegen te houden wat zich nu onweerstaanbaar als in
gehoorzaamheid aan oerdriften baanbreekt: de onwenselijkheid dat
katholieken, islamieten en orthodoxen in hetzelfde huizenblok
zouden wonen. Wat in de wereld van de NAVO-leden als
fascistoïde opinie geldt wordt aan "die mensen" op het
Balkan-schiereiland als een soort ongeneeslijke ziekte
toegeschreven. Waarbij er gemakshalve aan voorbijgegaan wordt dat
velen in Joegoslavië nooit gewild hebben dat dit land op deze
wijze uiteen zou vallen, en dat tot vandaag aan toe de regering van
Bosnië het ideaal koestert van een onverdeeld samenleven van
alle geloven of nationaliteiten in één onverdeeld
land. Dit laatste wordt door de media eenvoudig glashard
weggepoetst: de Bosnische regering, dat zijn "de moslims",
eventueel in federatief verband met "de Kroaten". Dat de
meerderheid van de islamitische Bosniërs (om van de katholieke
en orthodoxe even te zwijgen) waarschijnlijk nog steeds voor de
eigen multiculturele samenleving zou kiezen, als haar daartoe de
vrijheid werd gelaten, wordt met deze mediabezweringen niet eens
voor kennisgeving aangenomen. Het wordt met deze naamgeving geheel
ontkend. (Een vergelijkbare manipulatie is de vereenzelviging van
"Bosniërs" met "moslims", als derde partij naast Kroaten en
Serviërs).
In de huidige oorlog wordt met veel geroffel op eigen
borstkassen een beroep gedaan op "De Geschiedenis" -- als er al
geen glorieus middeleeuws Kroatië geweest is dat de huidige
apartheidrepubliek van Zagreb moet legitimeren, dan is het
heldhaftige Servië schitterend ten onder gegaan in 1389 bij de
slag tegen de Turken in Kosovo (meteen ook een mooie legitimatie
voor het Servische apartheidsregime tegen de Albanezen). Bij het
tevoorschijntoveren van deze dubieuze historische kadavers wordt er
aan voorbijgegaan dat Bosnië al sinds de twaalfde eeuw bestond
als onafhankelijk land, en dat de grenzen van het huidige
"onbestaanbare" land al sinds de veertiende eeuw ongeveer de
huidige trekken hebben. In 1180 was het definitief gedaan met de
Byzantijnse suzereiniteit over Bosnië, hierna eiste Hongarije
de rol van overheerser op. In de praktijk is Hongarije deze rol
blijven eisen tot de Turkse tijd, maar Bosnië bleef in feite
onafhankelijk - pas in 1878 zou het alsnog even zijn zin
krijgen.
Een continuïteit in het bestaan van Bosnië past niet
in de met automatische geweren versterkte vertogen van Kroaten,
Serviërs en -- ze zijn er wel degelijk, en het steeds apart
vermelden werkt als een zich waarmakende voorspelling -- radicale
moslims. Toch is deze continuïteit er, en de enige manier om
haar te ontkennen is de grootscheepse toepassing van geweld, en dit
is precies wat er gebeurt. Er zijn in Europa heel wat landen die
korter bestaan dan sinds 1180, en die niet tot doodgeboren kindjes
worden verklaard.
Het belangrijkste dynamiet onder Bosnië als zelfstandige
staat is de negentiende-eeuwse ontdekking van de Kroatische
respectievelijk de Servische nationaliteit. Er waren (en zijn, ook
al proberen de regimes er nu "iets aan te doen") geen
taalverschillen tussen beide volken, dus is de identificatie
rooms-katholiek = Kroatisch en orthodox = Servisch het eenvoudigst.
En wat is nu de op middeleeuwse geschiedenismythen gebaseerde
"identiteit" van de moslims? Hier wordt tot op het hoogste
(regerings)niveau het romantische verhaal gekoesterd van de
onverzettelijke Bogomielen die liever Turks dan paaps werden. Dat
het bogomilisme zo zou zijn aangeslagen in Bosnië is een
verhaal dat ook niet de minsten onder de byzantinologen,
bijvoorbeeld Steven Runciman, doorvertellen. Dit kan bij de gratie
van het feit dat er zo weinig bekend is over de kerstening van
Bosnië. De autocefale Bosnische Kerk, waartegen op verzoek van
Hongarije zelfs kruistochten zijn ondernomen, wordt gemakshalve als
bogomilisch aangeduid. Volgens Donia en Fine, wier betoog ik hier
parafraseer, is dit zeker onjuist, en is iedere veronderstelling
over massale aanhang van bogomielen en daaropvolgende bekering tot
de islam evenzeer onjuist. Het enige dat met zekerheid te zeggen
valt is dat het christendom tot de Turkse verovering (1463-1481)
nog geen grote vorderingen had gemaakt in het moeilijk toegankelijk
berggebied van Bosnië. Veel bekeringswerk is gedaan door
franciscaner monniken, wier geestelijke nazaten nu "dus" als
vanzelfsprekend tot Kroaten verklaard worden. De monniken zijn er
nog steeds en hebben een rol gespeeld bij het ontstaan van de
Kroatische mythe in de vorige eeuw, maar wijzen nu de oorlog
af.
Er waren niet veel kloosters in Bosnië tot 1463. De
autocefale kerk is onder het Turkse bewind verdwenen, maar hieruit
concluderen dat haar aanhang en masse islamitisch is geworden is
niet gewettigd. Vele leden van deze Kerk zijn rooms-katholiek of
orthodox geworden, de opvallende aanwezigheid van een grote groep
islamieten in Bosnië kan eerder verklaard worden uit sociale
factoren. De islam heeft trouwens ook niet een diepe indruk gemaakt
op de Bosniërs, evenmin als het christendom. Tolerantie is,
betogen Donia en Fine, van oudsher het kenmerk geweest van de
Bosnische samenleving.
Zij weten dit alleszins aannemelijk te maken in
Bosnia and Hercegovina: a tradition betrayed, maar de verklaring
blijft uit hoe het komt dat dit land nu juist het treurige
voorbeeld van gebrek aan tolerantie is, hoe het kon worden tot het
strijdtoneel van de zwaarste Europese oorlog sinds 1945. Dat het
uiteenvallen van Joegoslavië en daarmee de Bosnische oorlog
vermijdbaar is geweest staat vast. Het is nu helaas te laat.
Belangrijk is dat de mythen over het verleden ("De Geschiedenis"
zullen de mythomanen zeggen, maar dat is te veel eer) worden
bestreden. Hiertoe bieden Donia en Fine goed en overtuigend
materiaal dat een betere verspreiding verdient.
Literatuur
Robert J. Donia & John V.A. Fine Jr.,
Bosnia and Hercegovina: a tradition betrayed. London: Hurst
and Company, 1994.
To top of page
|