Volume 3, issue 1 (summer 1995)
Byzantium en de dichter William Butler Yeats (1865-1935)
door Eric Hoekstra
"I think if I could be given a month of
Antiquity and leave to spend it where I chose, I would spend it in
Byzantium a little before Justinian opened St. Sophia and closed
the Academy of Plato. I think I could find in some little wine-shop
some philosophical worker in mosaic who could answer all my
questions, the supernatural descending nearer to him than to
Plotinus even, for the pride of his delicate skill would make what
was an instrument of power to princes and clerics, a murderous
madness in the mob, show as a lovely flexible presence like that of
a perfect human body.
I think that in early Byzantium, maybe never before or since in
recorded history, religious, esthetic and practical life were one,
that architect and artificers ... spoke to the multitude and the
few alike."1
Voor Yeats is Byzantium het symbool van het creatieve vermogen
van de mens om de uit zijn eigen natuur voortkomende chaos te
overwinnen door ze in de grotere structuur van een zelfgeschapen
visie, uitgedrukt als kunst, te plaatsen. Die innerlijke
natuurlijke chaos wordt veroorzaakt door emoties voortvloeiend uit
idealen. Een voorbeeld is de natuurlijke liefde van een moeder voor
haar kind: denkt zij eraan dat dat kind over 60 jaar een grijs
stervend oudje is? Natuurlijk niet: zij heeft een ideaalbeeld voor
ogen. "What youthful mother ... / Would think her son, did she but
see that shape / With sixty or more winters on its head, / A
compensation for the pang of his birth, / Or the uncertainty of his
setting forth?"2 Twee van Yeats zijn bekendste gedichten
behandelen de tweespalt tussen natuur en kunst. Deze gedichten zijn
beide geschreven enkele jaren nadat Yeats in 1923 de Nobelprijs
voor Literatuur won.
Het eerste is getiteld "Sailing to Byzantium".3 De natuur wordt
hier gepersonifieerd door de minnende paartjes en door de zee die
vol met leven zit, kortom sterfelijk en stervend spul: " ... The
young / In one another's arms, birds in the trees / -- Those dying
generations -- at their song, / The salmon-falls, the
mackarel-crowded seas, / Fish, flesh, or fowl, commend all summer
long / Whatever is begotten, born, and dies. Caught in that sensual
music all neglect / Monuments of unageing intellect." De
protagonist gaat aan die stervende zee voorbij: "And therefore I
have sailed the seas and come / To the holy city of Byzantium".
Byzantium wordt ons voorgeschoteld als het symbool van de
ontsnapping via het onsterfelijke door het intellect geschapen
kunstwerk. "Once out of nature I shall never take / My bodily form
from any natural thing, / But such a form as Grecian goldsmiths
make / Of hammered gold and gold enamelling". Bij het benodigde
leerproces wordt hij door wijsgeren geholpen: "O sages standing in
God's holy fire / As in the gold mosaic of a wall". Zelfs de
mozaïeken van Byzantium ontbreken hierbij dus niet.
De critici4 zijn van mening dat deze "ontsnapping" niet
geloofwaardig overkomt, vooral omdat Yeats er zelf niet in gelooft
al doet hij erg zijn best om zichzelf te overtuigen. Hij legt
namelijk wel erg zwaar de nadruk op het stervensaspect van de
natuur. Bovendien, als hij dan een kunstwerk is, dan is zijn
functie "To keep a drowsy emperor awake; / Or set upon a golden
bough to sing / To lords and ladies of Byzantium / Of what is past,
or passing, or to come". Yeats is bepaald niet het type om de rest
van zijn dagen als "objet d'art" te slijten. Hij wil dat zichzelf
weliswaar graag wijsmaken, maar uiteindelijk blijven de conflicten,
tussen natuur en ideaal (en andere tegenstellingen), bestaan. De
criticus Donoghue ziet daarom een nauwe verwantschap met Nietzsche
en beweert (p. 16) dat "Yeats delights in conflict ... If we select
a value and say it is dear to Yeats, we may be right, but only if
we allow equal recognition to its opposite".
In het andere gedicht, "Byzantium",5 worden de
tegenstellingen echter wel op een overtuigende wijze overstegen. De
zee (natuur) is daar niet gescheiden van Byzantium. De dolfijnen in
de zee brengen de zielen van de overledenen juist naar Byzantium
toe, opdat ze daar in de smidse van creativiteit zuiver gemaakt
worden: "Astraddle on the dolphin's mire and blood, / Spirit after
spirit! The smithies break the flood, / The golden smithies of the
emperor!".
In het gedeelte van dat over de cultuur van Byzantium gaat (p.
279-282) spreekt Yeats er zijn waardering over uit dat Satan in
Byzantium nog is "the still half-divine Serpent, never the horned
scarecrow of the didactic Middle Ages". Hiermee bedoelt hij dat het
nobel is om je vijand mooi af te schilderen, en verachtelijk om hem
zwart te maken. Dit volgt uit de eenheid der tegenstellingen: wie
een zwakke vijand kiest is zelf zwak. Dat Byzantium een sterke en
mooie Satan schiep strekt tot eer.
Dergelijke observaties schragen, althans in zijn
eigen ogen, het ideaalbeeld dat Yeats van Byzantium heeft.
Noten
1
A Vision (1937/1981, Macmillan, London), p. 279. A Vision is het
mystiek-filosofische hoofdwerk van Yeats, sterk beïnvloed door
verschillende occulte tradities.
2
Uit wat volgens critici Yeats' beste gedicht is, namelijk "Among
School Children", Collected Poems (1950/1979, Macmillan, London),
p. 242-245.
3
Collected Poems, p. 217-218.
4
Ik maak gebruik van de analyses van J. Unterecker A Reader's Guide
to W.B. Yeats (1959/1975, Thames and Hudson, London), R. Ellmann
Yeats. The Man and the Masks (1948/1979, O.U.P., Oxford) en D.
Donoghue Yeats (1971, Fontana/Collins, London).
5 Collected Poems, p. 280-281.
SAILING TO BYZANTIUM
I
That is no country for old men. The young
In one another's arms, birds in the trees
-- Those dying generations -- at their song,
The salmon-falls, the mackerel-crowded seas,
Fish, flesh, or fowl, commend all summer long
Whatever is begotten, born, and dies.
Caught in that sensual music all neglect
Monuments of unageing intellect.
II
An aged man is but a paltry thing,
A tattered coat upon a stick, unless
Soul clap in its hands and sing, and louder sing
For every tatter in its mortal dress,
Nor is there singing school but studying
Monuments of its own magnificence;
And therefore I have sailed the seas and come
To the holy city of Byzantium.
III
O sages standing in God's holy fire
As in the gold mosaic of a wall,
Come from the holy fire, perne in a gyre,
And be the singing-masters of my soul.
Consume my heart away; sick with desire
And fastened to a dying animal
It knows not what it is; and gather me
Into the artifice of eternity.
IV
Once out of nature I shall never take
My bodily form from any natural thing,
But such a form as Grecian goldsmiths make
Of hammered gold and gold enamelling
To keep a drowsy Emperor awake;
Or set upon a golden bough to sing
To lords and ladies of Byzantium
Of what is past, or passing, or to come.
1927
BYZANTIUM
The unpurged images of day recede;
The Emperor's drunken soldiery are abed;
Night resonance recedes, night-walkers' song
After great cathedral gong;
A starlit or a moonlit dome disdains
All that man is,
All mere complexities,
The fury and the mire of human veins.
Before me floats an image, man or shade,
Shade more than man, more image than a shade;
For Hades' bobbin bound in mummy-cloth
May unwind the winding path;
A mouth that has no moisture and no breath
Breathless mouths may summon;
I hail the superhuman;
I call it death-in-life and life-in-death.
Miracle, bird or golden handiwork,
More miracle than bird or handiwork,
Planted on the star-lit golden bough,
Can like the cocks of Hades crow,
Or, by the moon embittered, scorn aloud
In glory of changeless
Common bird or petal
And all complexities of mire or blood.
At midnight on the Emperor's pavement flit
Flames that no faggot feeds, nor steel has lit,
Nor storm disturbs, flames begotten of flame,
Where blood-begotten spirits come
And all complexities of fury leave,
Dying into a dance,
An agony of trance,
An agony of flame that cannot singe a sleeve.
Astraddle on the dolphin's mire and blood,
Spirit after spirit! The smithies break the flood,
The golden smithies of the Emperor!
Marbles of the dancing floor
Break bitter furies of complexity,
Those images that yet
Fresh images beget,
That dolphin-torn, that gong-tormented sea.
1930
To top of page
|