Volume 9, issue 1 (winter 2001-2002)
Verdeeld en heilig
onredelijkheid en rede rond Jeruzalem
door André de Raaij
Centraal in de nieuwste verwikkelingen in Israël/Palestina, en naar het
lijkt een van de grootste obstakels voor een vredesverdrag zijn de
aanspraken op het heilige Jeruzalem. De drie verwante monotheïstische
godsdiensten beschouwen de stad alle drie als onontkoombaar heilige
stad, hetgeen blijkbaar staatkundige consequenties moet hebben. De
Britse historicus Bernard Wasserstein publiceerde onlangs Divided
Jerusalem: the struggle for the holy city (Yale University Press),
waarin hij de wisselvalligheden van deze geschiedenis volgt. Een poging
tot samenvatting van zijn betoog.
Na de opstand en de verwoesting van de Tempel werd het joden verboden in
Jeruzalem te wonen. Misschien zijn er in Palestina wel joden blijven
wonen in deze periode, maar in ieder geval niet in Jeruzalem. Er kwamen
wel pelgrims. Pas na de eerste verovering door de Arabieren in 638
kwamen er weer joden wonen - bronnen getuigen van armenzorg vanuit
Egypte, Syrië en Sicilië. Onder het kruisvaardersbewind werden zij uit
de stad geweerd (1099-1260). Na de Arabische herovering bleef hun
positie precair, door de houding van de christenen. Pas de verovering
door de Ottomanen in 1516 maakte een einde aan de onzekerheid van een
voortbestaande gemeenschap. Hoe belangrijk Jeruzalem ook mag zijn in de
joodse religie, wonen in de stad leek niet belangrijk. Het hemelse
Jeruzalem was belangrijker dan die middelgrote wereldse stad. In de
Ottomaanse tijd kwam de joodse bevolking zeker niet boven de tien
procent. Safed was het belangrijkste joodse centrum in Palestina
gedurende het grootste deel van het afgelopen millennium.
Ook na de opkomst van het zionisme werd aan het bezit van deze stad voor
een op te richten joodse staat weinig of geen belang gehecht. Jeruzalem
stond voor obscurantisme, religiositeit en viezige armoede, en er is nog
niet veel veranderd in dit opzicht wat betreft de joodse bevolking.
Door de genocide (1939-1945) is het verzet tegen het zionisme uit
orthodox-joodse hoek grotendeels weggevallen, maar de liefde voor het
aardse Jeruzalem bleef op zijn minst dubbelzinnig. Pas de verovering van
de oude stad in 1967 maakte van het staatkundige bezit van de stad voor
Israël een belangrijke kwestie.
De kerkvader Hieronymus, die in Bethlehem stierf in 420, vond dat het
onontbeerlijk was voor het ware christendom om daar te komen waar Zijn
voeten hebben gestaan en de sporen van de geboorte, het Kruis en het
lijden te zien. Zijn tijdgenoot Gregorius van Nyssa vond daarentegen
volstrekt niet dat een pelgrimstocht naar Jeruzalem bij de vereiste
goede daden voor een christen hoorde. Voor de vierde eeuw was er in het
geheel geen sprake van dergelijke pelgrimstochten. Eusebius van Caearea
vindt het heiligverklaren van Jeruzalem een dwaling, ontleend aan de
joden. Eusebius, bisschop van Jeruzalem in de vierde eeuw, vond evenwel
dat de stad de bron van al het goede was. Na de bekering van Constantijn
wordt het uitwissen van joodse en "heidense" sporen belangrijk: de
Heilig-Grafkerk wordt opgericht op de plaats van een aan Aphrodite
gewijde tempel. Constantijns moeder, Helena, bepaalde waar alles gebeurd
moest zijn bij haar bezoek aan de stad, waarmee de heiligheid van
Jeruzalem in christelijke kring wordt vastgelegd. Egeria's verslag van
haar pelgrimstocht (eind vierde eeuw) wordt tot op heden gelezen.1
Tot de kruisvaarderstijd was de meerderheid van de bevolking van de stad
ongetwijfeld christelijk. Het schrikbewind tegen moslims en joden dat
door de kruisvaarders werd ingesteld - overigens na een massamoord die
ook de christelijke inwoners niet ontzag - leidde tot opdeling van de
stad tussen denominaties en het afschaffen van het oosters-orthodoxe
patriarchaat van Jeruzalem. De val van 1244 was het einde van de
mogelijkheid tot politieke beheersing van Jeruzalem door christenen.
Moslims moesten zelfs het beheer van de Heilig-Grafkerk en de
Geboortekerk regelen vanwege de voortgaande ruzies tussen de
kerkrichtingen. Het hemels Jeruzalem werd (weer) het belangrijkst, maar
een reis naar Jeruzalem blijft een pelgrimstocht vanuit christelijk
standpunt.
De traditie rond de profeet Mohammed wil dat bidden voor de profeet in
Jeruzalem een plaats in het hiernamaals verzekert. Umar evenwel, de
tweede kalief, vond de gedachte aan pelgimsreizen naar Jeruzalem voor
moslims verachtelijk en laakbaar. De heiligheid van Jeruzalem voor
moslims is gebaseerd op de traditie van de "nachtelijke reis" van
Mohammed, van Mekka naar Jeuzalem, vanwaar hij naar de zevende hemel
oprees. Op deze plaats is de "verre moskee", de Rotskoepel, opgericht,
onder het kalifaat van Abd al-Malik bin Marwan (685-705). De gangbare
interpretatie van het motief achter de oprichting van deze gedenkkoepel
is in de eerste plaats gebaseerd op concurrentie, met Mekka in de eerste
plaats, maar ook met de christelijke kerken in Jeruzalem en elders in
Groot-Syrië. De Arabische naam Al-Quds (Het Heilige) voor Jeruzalem komt
pas in de tiende eeuw op. Maar het echte idee van een heilige plaats,
die men in bezit moet hebben, komt ironischerwijze op nadat de stad door
de kruisvaarders is ingenomen. In deze tijd komt een vorm van tegen
elkaar opbieden in ijver (jihad) voor de herovering van de stad. In 1187
vindt deze herovering plaats, onder Saladdin. In 1229 evenwel kon de
stad gemakkelijk bij verdrag onder soevereiniteit van keizer Frederik II
geplaatst worden. De vestingwerken werden gesloopt, de stad was
onverdedigbaar geworden en werd regelmatig geplunderd door nomaden. Pas
onder de Mamelukken (1260) wordt de orde hersteld.
Het islamitische karakter van de stad werd in de hieropvolgende tijd
bevestigd. Maar de tolerantie ten aanzien van andere godsdiensten bleef
bestaan, in tegenstelling tot onder de kruisvaarders. De verdeling van
de stad in een islamitisch, een Armeens, een ander-christelijk en een
joods deel die zeker tot 1967 nog gold, is onder de Mamelukken
ingesteld. Blijkbaar was het geen bezwaar de heilige stad te verdelen.
En in feite bestaat de verdeling voor wat de oude stad betreft nog
steeds voort. En er zouden geen religieuze overwegingen moeten zijn om
tot een vergelijk te komen met betrekking tot een ver- of gedeelde
soeveriniteit met betrekking tot Jeruzalem. Wasserstein spreekt van
trahison des clercs als het gaat over het opstoken van gevoelens met
betrekking tot religieuze rechten: de rede en daarmee de redelijkheid
zou moeten overwinnen - maar dan heeft hij het over het begin van de
21ste eeuw, een tijd waarin naar hij terecht schrijft de rede ver te
zoeken lijkt.
Noten
1 Zie bijvoorbeeld F. Ledegang,
Als pelgrim naar het Heilige Land. De
pelgrimage van Egeria in de vierde eeuw, Kampen: Kok, 1991 (Christelijke
Bronnen 4).
To top of page |