Volume 1, issue 2 (winter 1993-1994)
De kop van de slang
door André de Raaij
"Verlosser, die den slang het hoofd
verpletten zult"
-- Vondel, Lucifer
Is het Paardenplein, At Meydani, de grote
trekpleister van toeristen in Istanbul? Het lijkt er wel op, en
zoals meestal bij grote attracties in de vreemdelingenindustrie kun
je je met flinke verbazing afvragen of al die mensen nu echt
geïnteresseerd zijn in Turkse, Byzantijnse, Romeinse en
Griekse oudheden (voorzover men deze zo precies kan en mag
onderscheiden). De Ayia Sofia geldt als een soort wereldwonder,
maar met evenveel gemak is het Noordhollandse polderlandschap als
zodanig te presenteren en worden dagelijks duizenden mensen uit
bussen gespuwd in het midden van Beemster of Purmer: u staat nu op
de bodem van een heel diep meer. Het bekijken van
"bezienswaardigheden" van menselijke makelij (zoals dus ook die
polders) zou door historische interesse gemotiveerd moeten zijn.
Deze interesse is geen morele verplichting, maar mijns inziens de
enige geldige verklaringsgrond: hier was dus de paardenrenbaan van
de nieuwe hoofdstad van het Romeinse Rijk, in het verlengde ervan
de aan de Egyptische heilige Sofia gewijde basiliek, nog verder het
paleis van de sultans en achter de kijkende mens van de
laat-twintigste eeuw het restant van een Byzantijns paleis.
Veel, te veel wellicht om te bevatten, en dan hebben we het nog
maar niet over de Sultanahmet-moskee, die ook al zoveel
geschiedenis heeft die in continuïteit gezien kan worden met
het heden: geen zeer diepgaande breuk, ook al is er geen sultan
meer. Toch vermoed ik dat het historisch besef van de meeste mensen
die de volle bussen op het plein uitspuwen niet verder reikt dan
het hedendaagse mediabewustzijn: suffe jaren vijftig, swingende
jaren zestig en de rest hebben we op school gehad. Dus welk besef
komt hier enigszins tot leven?
De kastanjebomen aan de rand van het plein zorgen voor een
voortdurend bombardement met het geluid van explosies, de politie
zorgt met luid loeiende sirenes zeer stoer voor verder leven. Op
het Hippodroom heb ik geen paarden gezien, wel berenleiders met
twee beren: het heet verboden, maar dat is de sluier voor vrouwen
ook, niet iedere wet is even duidelijk een wet in de Turkse
republiek. In het holst van de nacht geeft de muëzzin van de
Sultanahmet het uur van het gebed aan: in deze stad vol
moskeeën valt het op dat dit uur niet heel precies aan te
duiden valt. Sommige zijn de Sultanahmet voor, andere volgen later,
en het is zeer vroeg, ergens tussen vijf uur en half zes.
Het is ons niet meer gegeven mee te maken hoe het geklonken moet
hebben toen de oproep nog van de torenspits van de minaret
onversterkt gedaan werd. De minaret heeft zijn eigenlijke functie
verloren en is nu nog maar het ornamentale bouwsel dat wijst op een
gewijde plaats. (De Sultanahmet heeft er zes, een extra
bijzonderheid die niets afdoet aan het verlies van de aardse
functie van de gebouwen.) De muëzzin heeft een microfoon die
kennelijk aan een muur binnen is bevestigd, in de minaret zijn
megafoons aangebracht die het kennisnemen van de mededeling dat God
groot is onontkoombaar maken. Aan deze mededeling kan nog wel eens
wat gekuch of keelgeschraap voorafgaan: onvermijdelijk is het voor
de muzzin ook even slikken om op dit uur zijn werk te doen.
De oproep vanaf de minaretten van de Sultanahmet zal ook zonder
elektronische versterking over het hele Paardenplein te horen zijn
geweest. De heuvel aan de westkant moet in tijden zonder storende
geluidsfactoren als autoverkeer overdag voor een goede weerkaatsing
gezorgd hebben. Maar dit is slechts speculatie, zelfs als het niet
meer nodig zou zijn zou de muëzzin via de microfoon roepen,
zo'n uitvinding moet nu eenmaal gebruikt worden. Het heeft,
waarschijnlijk ongewenste, effecten die zijn optreden soms doet
balanceren op de dunne draad tussen het potsierlijke en het
indrukwekkende. Na de oproep tot gebed hoort men een harde plof,
nieuw gekuch en een geluid dat klinkt als nadrukkelijke voetstappen
die wegsterven in een toren: je hoort, en ziet als het ware
daardoor, de muëzzin de trappen van de minaret weer afdalen.
Maar dit veronderstelt te veel continuïteit in de functie van
de minaret - het geluid dat door de microfoon wordt weergegeven is
afkomstig van de microfoon zelf die nog een tijdje tegen de muur
blijft aanwaggelen na het terughangen.
In tegenstelling tot wat de meeste mensen zullen denken zijn
moskeeën niet vreemd aan "Byzantium", per definitie verbonden
aan Istanbul, niet aan Constantinopel. Dit misverstand zullen de
kruisvaarders die het in 1204 nodig vonden de stad in te nemen, ook
gekoesterd hebben. Tot het vele dat zij verwoest hebben behoorde de
moskee ten dienste van Arabische en Turkse ingezetenen en bezoekers
van de hoofdstad van het christelijke oosten. Daarbij ging de hele
buurt eromheen eveneens in vlammen op. Het is maar helemaal de
vraag wie de wedstrijd Byzantium-plunderen-en-vernielen achteraf
zou winnen: de kruisvaarders of de Turkse veroveraars van 1453. Dat
de kruisvaarders van God los waren is geen overdreven
uitspraak.
Toen de helden van de roomsche kerk de stad innamen was het
Hippodroom al in verval, en ze hebben niet nagelaten aan dit verval
hun bijdrage te leveren. Toen zij in 1261 de stad uitgejaagd konden
worden stonden er nog slechts de drie monumenten die er nu nog als
overblijfselen van het Hippodroom staan: de obelisk van Toetmoses,
de zuil van Constantinus Porphyrogenitus en de Slangenzuil. De
obelisk was al hoogbejaard toen hij van Karnak naar Constantinopel
werd gehaald (geroofd mag men natuurlijk ook zeggen), bijna 1900
jaar om zo precies mogelijk te zijn. Daarbij is hij flink wat
kleiner gemaakt. Toetmoses had hem opgericht om een overwinning op
de Syriërs te gedenken. De zuil van Constantinus
Porphyrogenitus was in feite al zes eeuwen oud toen de keizer
waarnaar zij genoemd is haar met brons bekleedde om de roem van
Basilius I te bezingen. Met dat brons wisten de kruisvaarders raad.
Het is wel het enige monument op de spina van het Hippodroom dat
echt op zijn plaats is.
Het merkwaardigste is de slangenzuil. Men moet weten dat de
groen uitgeslagen reuzeschroef die hier uit de grond steekt niet in
een reuzeboormachine hoort, maar dat het drie verstrengelde bronzen
slangen zijn. Ook zij dienen als monument voor een overwinning dat
ooit elders stond: het brons is gesmolten uit de schilden van
Perzische soldaten die bij de slag van Plataeae zijn achtergebleven
(479 v. Chr.). Op de slangen stond in Delphi een gouden drievoet
met een gouden vaas, waarin kruiden verbrand moesten worden om de
orakelpriesteres in de juiste stemming te brengen. Deze gouden
onderdelen zijn al in Delphi verdwenen. Maar de slangen waren
compleet toen Constantijn de zuil naar de nieuwe hoofdstad haalde.
En de diepgelovige kruisvaarders hebben de zuil gerespecteerd,
omdat zij in de dertiende eeuw als amulet tegen slangen gold: het
was aan de zuil te danken dat er geen slangen in de stad waren, en
in ieder geval behoedde zij voor beten.
Of de koppen er nog allemaal aanzaten in 1700 is de vraag:
reizigers van voor die tijd meldden al schade aan wat ooit een
drietal slangekoppen had moeten zijn. Laten we voor het gemak
aannemen dat er zeker één verdwenen was: toch door
verval? Een beetje moeilijk te begrijpen hoe dit had gekund zonder
dat het verval een handje werd geholpen. Hoe het ook zij, sinds
1700 zijn alle koppen er af. De Dominicus-reisgids Istanbul en
omgeving van Herman Beliën en Rina Koper meldt: "Op 20 oktober
1700 zijn de koppen van de slangen er afgevallen." Het zullen niet
alle drie de koppen zijn geweest, want, als gezegd, vroegere
reizigers wekken de indruk dat er zeker één weg was.
Hoe kwam het dat die koppen er juist op die dag de brui aan gaven,
bronsmoeheid?
De Guide Bleu weet meer: de Poolse ambassadeur heeft in
stomdronken staat de koppen afgehakt (volgens de Guide Bleu alle
drie, maar dat zal niet kloppen). Een sterk staaltje, waar een
kracht voor nodig is die misschien wel door dronkenschap moest
worden opgeroepen. En Polen, ambassadeur of niet, kunnen stevig
drinken, blijkbaar een historische traditie. De Guide Bleu vermeldt
dat het schandaal in de doofpot werd gestopt, om geen diplomatieke
complicaties te krijgen: in 1700 diende men blijkbaar al
eerbiediger tegenover oudheden te staan dan in de dertiende eeuw -
de Renaissance zit er tenslotte niet voor niets tussen. In de
negentiende eeuw zijn de restanten van een van de koppen
teruggevonden, die zijn nu in het Archeologisch Museum van Istanbul
te zien. De vraag blijft: zijn dit resten van een van de koppen die
de Poolse ambassadeur heeft afgehakt? Het lijkt mij niet zo
waarschijnlijk.
Blijf ik met de vraag zitten waarom de
Dominicusgids zo laconiek het verhaal vertelt van koppen die
spontaan naar beneden komen, na bijna 22 eeuwen. Moet de Poolse
ambassadeur die zich dronken misdroeg in de hoofdstad van de
islamitische wereld nu nog de hand boven het hoofd worden gehouden?
Of is het verhaal over de dronken ambassadeur die waarschijnlijk op
een ladder moest gaan staan om zijn krachttoer uit te voeren een
verdichtsel? Wat de waarheid ook moge zijn, het monument van
Plataeae, verbonden aan het heiligdom van Delphi en hierheengehaald
door de keizer die zich ook een beetje Apollo waande, staat er nu
als een deerniswekkend onbegrijpelijk restant, aangegaapt door de
busladingen toeristen. Misschien kan een doe-het-zelfwinkelketen
het poetsen van deze reuzeboor gaan sponsoren...
To top of page
|