Van het boek : 'Het Etappengebied in Belgie'
'Aan den Grensdraad'
door Cyriel Vlaminck 1925

Aan den Dodendraad te Lokeren

tekeningen van een publicatie : 'La Belgique Heroique et Martyre'

 

Aan den Grensdraad

De Lokersche duitsche Kommandantur strekte zich uit tot aan den hollandschen grensdraad en daar was het een belangrijk middenpunt voor vrijwilligers, smokkelaars en spionnen. Wij zullen ons bepalen met de gebeurtenissen aan te halen voorgekomen te Koewacht, welks dorp door de grenslijn wordt doorsneden.

In den loop van 1914 was het getal groot dergenen welke uitweken naar Holland, het onzijdige land, niet alleen Belgen, maar ook Duitschers. Dit begreep de duische overheid en zij spande langsheen de grenslijn een electrieke draad met een kracht van 500 a 2000 volts. Deze gevaarlijke draad was omgeven door twee beschuttingsdraden. En men stelde een post aan die onverbiddelijk neerschoot al degenen die het waagden den draad te overklimmen. Maar niettegenstaande gelukte het aan tal van jonge vrijwilligers, smokkelaars en zelfs spionnen over de grens te komen.

In 1917 werden te Koewacht drij Engelsche soldaten gesnapt. Het feit gebeurde tijdens den nacht en de bewoners uit den omtrek hoorden talrijke schoten, want de Engelschen stelden zich dapper te weer.

Natuurlijk was het aan den grensdraad dat er veel brieven van soldaten aan het front werden overgesmokkeld. Marie De Waegenare hield zich met dit gevaarlijk postje bezig, maar zij werd hierin geholpen door een Duitschen onderoficier. Deze hield echter de winst voor hem en deelde niets ervan aan zijn kameraden, wat voor gevolg had dat hij verklikt werd. Een officier betrapte hem op heeterdaad. Tot straf werd hij naar het front gestuurd en Marie De Waegenaere naar Duitschland verbannen. Tevens werd huis en schuur verbrand waar zij inwoonde.

Vooral is er veel gesmokkeld aan den grensdraad: vet, graan, aardappelen, vlas, enz. De Duitschers bleven daarin niet ten achter ofwel sloten de oogen wanneer zij genoeg in de hand werden gestopt. Men moest de hulp der grens-soldaten hebben of men gelukte niet.

Tijdens de donkere nachten, waagden het ook Engelschen, Franschen en Belgen den draad over te klimmen met hem eenvoudig door te knippen ofwel er onder heen te kruipen, ofwel door te duikelen in de kreken, maar meestal voorzien van caoutchouc kleederen, waartegen de elektriek machteloos was.

In 1916 kwam order dat alle bewoners, op 100 meters der grens wonend, hun huis moesten verlaten. En zulks op twee maal vier-en-twintig uren tijds.

Dat bracht niet weinig opschudding bij. Later in 1917, werd de afstand vermeerderd tot 200 meters.

In 1916 werd een tweede draad gelegd en in 1917 een derde. Tegen den elektrieken draad werd een metalen netwerk aangebracht zoodat er onmogelijk nog iets door kon. Zij die in het beluik van deze drie sperdraden zich waagden werden neergeschoten. De draden waren ten laatste op 2 meters hoogte gebracht en ieder 200 meters trof men een post aan.

Ondanks al deze strenge voorzorgen is het aan menig persoon gelukt over den draad te geraken, vooral in 1914 en 1915. Later werd het moeilijker, en slechts met caoutchouckleeren kon men de grens over.

Toch is het een persoon van Calcken gelukt 10 a 12 maal over den draad te komen, dus door de drij sperlijnen te breken. Men zegt dat hij telkenmale 1000 fr. ontving en 5 gulden per dag voor verblijf in Holland. Die man was volj strekt niet bang en had immer twee geladen revolvers op zak.

Een genaamde Van Vlierberghe had land op hollandschen grond en familieleden van hem bewerkten het. Op zekeren dag moest de man beeten tot aan den draad brengen en zijne kar stond rug aan rug met de kar die op hollandschen bodem stond. Het was den tijd der opeischingen en Van Vlierberghe was bang opge-eischt te worden, daarom wipte hij hem van de eene kar op de andere, zoodat hij op hollandschen grond zich bevond, tot verstomming en woede tevens der duitsche posten. Van Vlierberghe werd toen knecht op eene hoeve. De boer waar hij werkzaam was had een kind bij de zusterkens in 't pensionnaat en op zekeren dag moest de knecht raapkens naar het ge- sticht voeren, dat gelegen stond niet wijd van de grens, op hollandsch gebied. Die raapkens dienden om de schaapkens te voederen der zusterkens.

Van Vlieberghe stond 6 meters van den draad en de Duitschers hadden hem in 't oog. Opeens liepen vier Duitschers naar hem toe, en een hevige strijd ving aan. Van Vlierberghe bezat eene herculische kracht en kon de vier Duitschers te weer staan.

Hem werden de kleeren van het lijf getrokken. Van Vlierberghe hakte zich aan een mijl- paal vast en hield stand ondanks de Duitschers al hun krachten aanspanden hem meê te trekken op belgischen bodem. Ten slotte zou de man toch moeten wijken hebben voor de overmacht. Gelukkig kwam een hoofdcommmis van het Hollandsche tolhuis toegesprongen en bedreigde de Duitschers met een revolver indien zij den man niet loslieten. Dit argument had vat en de Duitschers weken af naar hun post.

Van Vlieberghe had zijn redding te danken aan het kraiiig optreden van den tolbediende.

De zoogezeide histories van zekere helden is erg overdreven. Meestal waren het gewone zaken van smokkel en winstbejag, eri tal waren degenen die hun inkomen verzekerden door levensmiddelen te verkoopen aan de Duitschers.

Vooral veel vlas is over den draad gesmokkeld. En daar waren schatten geld mee te verdienen. De officieren waren meestal streng en sloegen het aan, anderen keken onverschillig toe, een bewijs dat zij hun deel hadden in de zaakjes.

 

tekeningen van een publicatie : 'La Belgique Heroique et Martyre'

 

De Smokkelaars

Natuurlijk dat over deze typen ook een afzonderlijk woordje dient gezeid. Mijn oorlogswerk zou niet volledig zijn.

Om smokkelaar te wezen moet ge vooreerst geldzuchtig zijn van aard, ge moet durven, alle knepen kennen en daarbij ongevoelig zijn aan alles. Alleen het doel van veel geld te winnen moet u leiden en 't overige moet ge aanzien voor eene bijzaak. De meeste smokkelaars die tijdens den oorlog optraden waren mannen die op geldelijk gebied er slecht voorzaten: met den gewonen handel en de regelmatigheid der prijzen konden deze kerels het niet ver brengen, want dan was er verstand en bestuur noodig om geld te verdienen. Andere tijden, andere gebruiken, zegt het spreekwoord.

En zoo was het ook in den oorlog het geval. Eene heele serie traden als paddestoelen uit den grond op. En seffens sloegen zij aan het werk. Zij kochten het spek, het suiker, het smout, de boter, de eieren, de olie, het leder, de wol, de zeep en brachten het aan den man. Sommige van deze mannen verdienden geld met de macht en zij lieten het ook rollen. Met het trommelken gewonnen, met het fluitje verteerd. Werden ze in den beginne soms eens beet genomen en gestraft, nu en dan deden zij hunne straf uit en hielden de marken in hunnen zak. Later als ze reeds eenige duizende verdiend hadden met de menschen uit te baten en uit te bloeden betaalden zij als rijke heeren die het te gemeen vonden met de gevangenis kennis te maken. En zij kregen een air als barons in 't komiek. Fijn gekleed, een gezond en welgedaan opzicht, een stout voorkomen en een blik die als zeggen wilde: nu wat denkt er u van? Ge ziet dat ik habiel ben en zakens drijf! Alles is maar een weet in de wereld en ieder voor zich! En waarlijk, terwijl de meeste menschen met den kop in den grond liepen, terwijl ons werkvolk creveerde en opgejaagd wierd als honden, gingen zij over de Markt en in gansch de stad met een onbezorgdheid, eene losheid die den verstandigen mensen moest doen nadenken: wat een aardig slach van volkje, wat een collectie van egoisme!

Het dient echter gezegd dat vele menschen gelukkig waren dat er smokkelaars bestonden.

Inderdaad, anders ware er niemendal voorhanden geweest en de Duitschers hadden het al opgeeischt. Het zijn de smokkelaars die ons duur doen betalen hebben, maar zij hebben ook alles aangedurven om het met gevaar van boet en gevang in handen te krijgen. Dus is er nog een goede kant aan geweest. De Duitschers wisten het wel dat er alhier veel smokkelaars waren, want ten leste legden zij zware straffen op en bedreigden hen met verbanning.

Er zijn smokkelaars die milloenen gewonnen hebben. Ik heb ze aan 't werk gezien in afgelegen herbergen en daaronder waren er die gansch de Vlaanderen afliepen, zelfs tot tegen het front en in het Gouvernementsgebied. Zij slipten overal door meermaals zonder pas, maar op den gepasten oogenblik wisten zij zich te redden. Natuurlijk is durven alles en geld winnen was de veerkracht voor hun durven.

De smokkelaars dronken champagne, speelden met de kaart voor honderd Mark, rookten fijne sigaren en hoevelen zijn er niet die thans zich eigendommen hebben aangekocht. De oorlog is voor die typen een buitenkansje geweest, zij die in den beginne van 1914 het meest beteuterd waren met den toestand. Zij wisten zich met geld ook passen aan te schaffen, zij wisten ook met Duitsche soldaten een vennootschap aan te gaan, en deze stolen in de statie, in de lazaretten, in de kantienen, in de magazijnen, overal als ze maar geld konden maken. Alles werd geofferd aan het geld!

Nu zijn de meeste smokkelaars van den oorlog handelaars geworden. Zij staan op eigen voet. Ik ken er die niet veel zeggen, maar niettemin veel denken en er warmpjes inzitten, wat van hen niet kon gezegd worden voor den oorlog, 't Is nu te weten of zij het goede stuur zullen houden dan als de handel eens normaal zal worden en er wezenlijk verstand zal noodig zijn om handel te drijven.

 

Het Smokkelaarsleven

«Ja, Mijnheer, er is op allerlei wijze gesmokkeld. De Duitschers eischten alles op, het leven was duur en men moest toch bestaan. Elk wint gaarne zijn brood en hij die dierf, heeft gesmokkeld. En eens er aan begonnen werd men met den dag stouter. Zoo is het. Ik spreek de waarheid, maar steeds was ik bezorgd om dienst te bewijzen aan mijne landgenooten.

Wat zou ik zeggen: er is gesmokkeld in karren, korven en kuipen met dubbele bodems, in zakken met dubbele bekleedsels: zand van buiten, suiker van binnen; in dubbele tonnen waaruit het schuimend bier spatte en hetwelk nochtans graan inhield; op kruiwagens met vleesch en graan geladen, maar met van buiten eene laag paardendrek. Zelfs heeft men gesmokkeld in doodkisten en met kinderdoopen. Alle middeltjes werden uitgevonden om de Duitschers te verschalken.

Vooral werd gesmokkeld: rundsvet, paardenvleesch, sayette, ,wol, sigaren, tabak en sigaretten, suiker, graan, olie, enz.

Zoo gebeurde het eens, dat op een avond aan mijne achterdeur een smokkelaar een kruiwagen had neergezet met 1,000 kilos suiker. De zoogenaamde «Zwarte», uit de kommandantur Dendermonde, kwam plotseling in mijn huis en vroeg aan klanten den pas. De eene had er een, de andere geen. Onderwijl ging ik buiten en plaatste den kruiwagen langs de haag, met het goed gevolg dat de policieman hem niet opmerkte.

Eene vrouw wilde met een korf suiker over de grensscheiding der twee kommandanturen. Doch zij bemerkte een. Duitscher op. Snel borg zij haren korf in eene plek haver. De Duitscher vroeg haar pas. Ze weigerde. Toen volgde hij een spoor van voetstappen in de haverplek en ontdekte den korf. Doch de vrouw sprong bij en ontrukte hem den korf. Een strijd ving aan. Elk had den korf bij een oor en de soldaat kreeg slagen met den paraplu en oorvegen in 't gelaat. En dit duurde zoo een half uur. Eindelijk bleef de overmacht aan den Duitscher maar het had moeite gekost Hij hijgde er van.

Zekeren nacht moesten er zeventien kruiwagens graan overgesmokkeld worden voor Brabant. De eigenaar zat op den kantsteen der kreek te Zele-Vischgraat. Hij moest daar de wacht houden. Bij gevaar zou hij de mannen verwittigen. Doch door vermoeienis viel hij in slaap. Intusschen naderden de zeventien mannen met .hunne kruiwagens en in de meening dat de weg veilig was reden zij voort. Opeens daagde eene Duitsche patrouille op, .nam .het graan in beslag, terwijl de smokkelaars zich links en rechts uit de voeten maakten. Natuurlijk dat de eigenaar het vreemdst opkeek bij zijn ontwaken.

Ik stond nogal op goeden voet met de Duitsche policiemannen, hoewel ik hen vrij en open toesprak. Met hen had ik niets te stellen. Maar zij merkten tooh op dat er in mijn huis al te veel bezoek was. Ik .had hen eens gezegd dat het meestal bloedverwanten waren. En telkens zij er zagen, wendden zij zich spottend tot mij:

—Hola, baas! zijn dat ook weer bloedverwanten? Sein dass auch Verwandten?

Ja, er werd veel gedaan om aan eten te geraken. Zoo kwam eens in mijn huis een persoon van Exaarde, om 12 kilos graan.

—En waar zult ge dit indoen? vroeg ik.

—Heel eenvoudig. Geef mij een bakje en doe er het graan in, sprak hij.

—Goed, zei ik, maar hoe gaat ge zulks verduiken?

—Dat zal wel gaan, antwoordde hij.

En toen het bakje dichtgenageld was, nam hij een vel papier en schreef er een adres op van een feldwebel. En toen nam hij het bakje onder den arm en vertrok naar Exaarde.

Het gebeurde hier eens dat een lid van 't Parket van Dendermonde een kalfskop had kunnen koopen. Hij reed er meer verblijd naar huis. Maar de posten onderzochten het rijtuig en vonden het buitenkansje. De rechter natuurlijk was het meest beteuterd.

Eene dame met hare meid brachten hier veel zijde aan de grens. En twee personen uit Zele kwamen het halen en alles ging over, maar eerst moest men zich goed overtuigen of er geen posten stonden.

Ik .heb er gezien die met zijn tweeën waren om te smokkelen. Een ging voorop met een paraplu, de andere met de smokkelwaar volgde. Als er onraad was werd de paraplu open gestoken en de tweede stopte of maakte rechtsomkeer.

Hoe velen zijn er niet tot hier gekomen zoo dik als 100 kilomannen? Zij .hadden rondom hun lijf groote hoeveelheden sayette, garens, zijde, tabak en andere artikelen. En eens van de grens terug, waren zij grootelijks vermagerd!

Ik zag eens in mijn huis een meisje van Sinay 700 frank betalen voor sigaretten. Pas was deze buiten, die .het haar geleverd had, of zij liep er achter tot aan de grens om haar nog iets te zeggen. Sigaretten en pas liet zij op de tafel liggen. Maar de waterhonden waren daar en men vroeg aan het meisje haar pas. Het meisje kwam met de Duitschers in mijn huis. Deze vonden op tafel den pas, maar daarnaast de sigaretten. En ondanks haar gesmeek werd alles in beslag genomen.

In mijn huis bleven eens drie dagen twee stukken bloem liggen van 1,000 frank waarde. Een Hammenaar kwam ze halen, doch een Duitscher vergezelde .hem per velo. Deze maakte den weg vrij. In schijn nam hij de nummers der huizen op, maar feitelijk zag .hij toe of er geen onraad opdaagde. De Duitscher hielp dus mee.

Een Duitscher, die te Zele in kwartier was, kwam meermaals tot aan de grens en in 't voorbijrijden had hij de gewoonte te vragen:

—Nichts zu machen?

Dit wou zeggen: «Is er niets op te laden?» En die man smokkelde aldus veel paardenvleesch, sigaretten, aardappelen, enz.

Een Duitscher uit de kommandantur Dendermonde kwam eens onverhoeds in mijn huis en vond in den stal acht pakken sigaretten, die eene vrouw daar verdoken had. Ik kon hem bepraten met te zeggen dat die vrouw eene vrijgave had. Hij sprak van weer te komen om die vrijgave te zien. Maar intusschen waren de sigaretten weg. En toen hij verscheen liet ik hem in besliste woorden verstaan dat .hij niets te zeggen had, omdat hij zich mengde in den dienst eener andere kommandantur. Vloekend trok hij heen.

 

Back to Foreign Articles

Back to Index