- uit het boek : Van het Slagveld der Natien
- 'de Val van Antwerpen'
- door Frank Gericke - Den Haag 1915
Een Vlaming in den Oorlog
duitse postkaart
Geruimen tijd later mocht ik vernemen, dat ook Fons Verbeke zich in Holland bevond. De herinneringen van dezen mijn uitnemenden Vlaamschen vriend moge ik hier, zooals hij ze schreef, onverkort laten volgen.
Niet slechts om haar feitelijken inhoud zijn deze zoo sober gehouden mededeelingen van een intiem en nauw te omschrijven belang, maar bovenal wijl zij de stille tragedie schetsen van een Vlaamsch gemoed uit den allereersten gistingstijd, dien de Vlaamsche Oorlogsbeweging heeft doorgemaakt.
Een Vlaming in den Oorlog
1
Ook in Nederland hebt gij de pijnlijke onrust gekend eener mobilisatie. Voor mij was de smartelijke schok reeds voorbij, sedert de oorlogsverklaring van Oostenrijk aan Servie. Ik was toen zoo afgemat en ontzenuwd dat deze onheilspellende gebeurtenis den oogenblik mij allen moed en alle kracht had ontnomen en geheel mii kon breken. Daarom was ik op het beslissende moment, toen de oorlog uitbrak tusschen Duitschland en Frankrijk, betrekkelijk kalm. Groot was trouwens nog de kans dat, als in '70, het conflict in het Westen beperkt bleef tot deze groote mogendheden en onze taak, zooals het Holland te beurt viel, geen andere zou zijn dan het handhaven onzer neutraliteit. Mijn regiment werd dan ook naar de Fransche grens gestuurd en opgesteld langs het Kanaal van Blaton.
We waren er echter nauwelijks enkele uren of daar kwam het verpletterende nieuws: het Duitsche ultimatum aan Belgie. Wij konden het eerst niet gelooven en de verplaatsing naar de Duitsche grens gebeurde onder zulke ongunstige omstandigheden dat wij, in bagagewagens opgepropt, in het physieke ongemak eener nacht-lange reis, niet direkt de gevolgen dezer verwikkeling overzagen. Wij kantonneerden trouwens in Noville, ten Noorden van Namen, achter de Maas-linie, en er bestond voor ons geen onmiddellijk gevaar.
lk besefte slechts den toestand in zijn geheel toen wij definitief in het veld trokken; op een helderen ochtend werd het regiment peloton naast peloton dwars over de baan opgesteld; in vollen galop draafde de generaal langs het front en onder het spelen van het nationale lied werden voor het vliegend vaandel de wapens gepresenteerd. In de vreemde stilte daarna rukten wij dwars door de natte korenvelden op. Toen we den kam der helling hadden bereikt en, met het geweer in de handen, in een vlasveld nederknielden, vernamen wij in de richting van Luik het kanongebulder: in de verte zweefde een Duitsche captif voor de stelling en aan den horizon steeg de kruitdamp en de rook van den eersten brand omhoog.
2
Dit was een bedwelmend oogenblik geweest. De Brabanconne had mij voor de eerste maal tranen afgeperst; aan den horizon was de wolk voor mijn oogen verrezen, en het gevaar had ik hooren donderen; elke stap door de rijpe, bedauwde korenvelden had mij een physieke pijn veroorzaakt, alsof ik iets van mijn eigen hart met voeten trad.
Het eerste gedeelte van den oorlog maakten wij als reserve, zonder vechten mee. Onder de lange zwerftochten door Namen en Zuid-Brabant, vooral in de rusturen, als we in strootenten beschutting zochten tegen de Augustushitte, en 's avonds bij de bivaevuren, hadden we nu ruimschoots tijd om te denken en te praten. Als wanhopige verweerskreten hadden de achtereenvolgende oorlogsverklaringen van Duitschland geklonken. Ons werd niet meegedeeld, terwijl we ze toch opwaclitten, dat de Duitschers door Luik waren en we wisten niet dat Namen in hun handen gevallen was. De Franschen waren Mullhausen binnengetrokken te midden van de vreugdezangen der uitgelaten bevolking, die de verlossers met bloemen had gesierd. Wij meenden dat de Engelschen in aantocht waren om ons te helpen en de milljoenen-sterke Russische legers leken ons nog de lawine, die Duitschland bedelven zou. Onze officieren verdeelden reeds het Rijk; de Walen juichten en de Vlamingen spraken over het spoedige einde van den oorlog. Wat zou echter Vlaanderen worden, als Duitschland verpletterd werd? Zij wier gansche wezen niet opging in onze beweging hadden ons reeds verlaten; zwakker dan ooit zouden wij tegenover onze tegenstanders staan, als de verdedigers eener germaansche richting, waar het Oosten een doodelijk gevaar was gebleken voor ons allen; en wat zouden wij beginnen zonder den ruggesteun eener breedere kultuur?
Maar terwijl ik dus vreesde voor den droom, waaraan het innigste van mijn hart was verknocht, was, onder de tastbare bedreiging die over Belgie was uitgebroken, de liefde ontwaakt voor het grootere vaderland. In al de dorpen en steden waar we doortrokken, hing een vertrouwelijke atmosfeer; de hartelijkheid der Waalsche bevolking drong tot de ziel door, Walen en Vlamingen leefden in de regimenten door elkaar en toen wij, met schrik en afschuw, de eerste figuren in de rangen misten, rukten wij, angstig, nog nauwer samen. De verhalen van Duitsche gruwelen verwekten onzen gerneenzamen haat en vereende ons in de vrees om wat wij dan eerst zoo lief kregen: onze haard, onze verwanten, en onze vrienden.
3
Het Belgische leger hield zich op in de stelling Antwerpen. De Duitschers hadden de Zuidelijke hellingen van Aerschot tot Dendermonde in een zwak gebogen lijn bezet, om ons te beletten voeling met de bondgenooten te krijgen. Door aanvallen op verschillende punten tegelijk poogden wij telkens door deze linie heen te breken. Maar altijd weer werden wij teruggedrongen.
In Eppeghem, waar wij de opdracht hadden gekregen om de ,,Verbrande Brug" over het Kanaal van Willebroeck te nemen, ontving mijn regiment den vuurdoop. Uitgezonden om den rechtervIeugel te bewaken, hoorde ik het eerst het vreeselijk vaarwel mijner makkers. De eerste gewonde, die ik zag, had zijn kinnebak verloren en stikte in zijn eigen bloed, toen we hem in een verlaten hoeve op een bed nederlegden. Maar angst en gruwel verstompten, toen wij, door een ontzettende overmacht bedreigd, in allerijI, bezwijkend van vermoeienis, achter de eerste fortenreeks beschutting moesten zoeken.
Om den vijandig legercorps op weg naar het Fransche front, van zijn bestemming af te wenden, werden later, vier dagen lang, hardnekkige uitvallen gedaan. Na enkelen tijd gezworven te hebben, om het zwakke punt te vinden, verspreidden wij ons, een avond, op de hoogte voor Beyghern. Den nacht door lagen wij in den regen met geladen geweer gereed.
Toen de ochtend verscheen, kreeg mijn compagnie bevel om den molen te bezetten, die rechts en voor het dorp lag. Uit den kerktoren knetterde een Duitsche mitrailleuse en onder onophoudelijk geweervuur, bereikten wij door greppels en droge sloten ons doel. Even voor wij er waren, viel de eerste onzer, door twee kogels in het voorhoofd getroffen. Met vieren slopen wij er heen, om hem weg te, brengen, maar telkens als wij poogden op te staan, floot een bui van kogels om ons heen. Wij moesten het opgeven en, in veiligheid achter den molenheuvel gekomen, bedekten wij ons gezicht met onze handen om niet in de verte dat bebloede hoofd te zien, dat zich telkens nog boven de voren verhief.
Onze artillerie nam het dorp onder vuur; weldra stond de kerktoren in laaie vIam en de kartetsen regenden over de huizen. Een compagnie van ons bataIjon rukte de straten binnen en verdreef de overgebleven Duitschers. Nu konden ook wij vooruit, maar daar openden plotseling op de hoogten van Grimbergen de viiandeli~ke batterijen het vuur. Het waren houwitsers. Achter huizen en boomen verscholen doken wij angstig in elkaar telkens als, vervaarlijkaanzoemend, de granaten met een zwaren bons in den grond boorden om daarna met een geweldigen knal te ontploffen.
Toen het vuren verstilde, drongen wij verder, tot in de voorste loopgraven, die de Duitschers verlaten hadden. Maar de vijand had het terrein dagen tevoren, zorgvuldig opgenomen en beschoot mathematisch juist de stelling, waar uit hij was geweken. Een bom kwarn in mijn peloton terecht. We hadden een doode en onze horenblazer lag te rochelen. Toen viel een paniek over de manschappen en allen deinsden wij, ontzet, terug.
Maar de Iijn werd weer gevormd en langs het heele front rukten wij nu vooruit, wij slaagden er in om geheel de Zuidelijke grens van het dorp te bezetten. Binnen een uur zou de avond vallen; ons was het terrein. Maar daar brak plotseling, zichtbaar voor ons, op geen duizend meter afstand, van de hoogte, het vuur uit zestien monden. lk was in een boschje terechtgekomen; wij trachtten ons met handen en bajonet in den grond te graven. Het hoofd tusschen elkanders beenen gedoken, sloten wij onze oogen voor de flitsen der ontploffende kartetsen, die duidelijker werden, naarmate het duisterder werd. De aarde werd rond ons door de granaten opgewoeld en in ons gezicht gezwiept. De bladeren wervelden heen in een vlaag van ijzer en lood en boven ons hoofd kraakten de takken en werden op den grond geslingerd. Mijn hoofd was schrikkelijk helder. Duidelijk voelde ik de stilte rondom al dit geweld, de vervaarlijke stilte, waarin de gedachte ontwaakt aan al wat wij het liefste hebben. Mijn gansche kracht spande ik in om bewust te zijn voor den dood.
Uit de verte brak toen, rechts van ons en voor ons het duizendvoudig geknal van geweren los. De kogels zwiepten fluitend over de viakte en ketsten met een metalen geluid tegen steenen en boomen. De aftocht begon; bukkend onder de kogels, holden, struikelend en vallend, de gestalten, eerst afzonderlijk dan in dichter en dichter groepen, heen, tot ook wij werden teruggedreven. In Beyghem gekomen, op de hoogte, ontplooiden wij ons nog even, en snelden dan weer verder.
4
Zoo verliep elke uitval: de vijand trok zich voor ons terug, tot wij op onneembare stellingen stuitten, of door een sterke overmacht omsingeld werden.
Nooit waren wij zoo vol vertrouwen als toen wij, alle vermoeienis en ontgoocheling en vrees vergetend, te Opstal, als uiterste reserve achter twee regimenten jagers, in een klaverveld blijde te praten liepen, en bijna dansten van pret, tusschen de losbrandingen onzer tallooze batterijen, die vervaarlijk zoemende salvo's afvuurden in de richting van de Duitschers, die onder onze drukking hadden moeten wijken. Brussel verscheen, achter hellingen en dorpen, met al zijn lichten en kleuren en zijn roezemoezende menigte, voor onzen geest. Maar nauwelijks hadden wij in huizen en schuren langs den weg onderdak gevonden voor den altijd kouder wordenden nacht, of daar werden we weer opgeroepen en we waren met twee compagnien van miin regiment, achter een gevel opgesteld.
Plotseling drukten we ons tegen den muur aan, want er sisten kogels boven ons hoofd door het duister. In de verte ging het knallen van geweren en vluchtende troepen verdrongen zich op de baan. Overvallen door den vijand waren de jagers in paniek uiteengeslagen geworden.
Toen de ochtend aanbrak, kregen wij bevel om de positie, die zij verlaten hadden, met ons ontoereikend aantal manschappen voorloopig te bezetten. Zij zouden, weer verzameld, onze plaats; innemen, toen de eerste Duitsche shrapnels over ons ontploften en hen weer op de vlucht dreven. Wij ook deinsden terug en ontruimden het dorp. In der haast legden wij een loopgraafaan, en verspreidden ons, om den terugtocht der onzen te dekken. Voor ons zagen we, in een wolk van kruitdamp en steengruis, Opstal, met toren en molen, ineenstorten, en dan rukten in gesloten gelederen de Duitschers aan. Tot driemaal toe werden ze teruggeworpen. Maar ze omsingelden ons en dreven ons tot aan de Schelde terug. Tot in het water en op den anderen oever vielen hun granaten en op onzen ganschen tocht naar de forten werden wij vervolgd door een gordel van hoog in de lucht losbarstende kartetsen.
5
Sedert dit oogenblik kenden wij geen rust meer. In een bijna verlaten dorp gekantonneerd, werden wij 's nachts door geweervuur opgeschrikt. En toen wij, door een andere divisie vervangen, na een langen marsch in veiligheid voor de binnenste fortenlinie waren aangekomen, werden we dadelijk weer opgestuurd. In Waerloos moesten we in de straten vernachten. omdat de huizen de kerk en alle gebouwen door een andere affleeling waren ingenomen. Toen we ons 's ochtends op weg begaven, dreunde de grond onder onze voeten van de geweldige ontploffingen der twee-en-veertigers, die op het fort van Waelhem stortten. In de verte, over de vIakte zagen wij den St. Rombautstoren rijzen uit den rook, waarin twee Duitsche ballons hingen. Achter ons steeg een onzer captifs omhoog. Duffel was bijna leeg; wij werden gevolgd en gekuist door de vluchtende bevolking. Overal, van horizon tot horizon, donderde slag op slag het kanon.
Toen we eindelijk Lier bereikten, met de hoop dat de aanval zich zoo ver Oostelijk niet uitstrekte, bleek het dat in den ochtend, ook hier twee bommen, op het hospitaal en de kazerne, waren terechtgekomen.
Tot den avond bleven we langs de vaart gelegerd. Voor ons werden de recruten geoefend! Wat er van de inwoners overbleef was door angst en radeloosheid hard en onvriendelijk geworden en nauwelijks vonden we wat te eten. 's Nachts kraakten altijd weer granaten in de nabijheid van ons logement.
Den volgenden dag werd de stad beschoten. Op veilige punten, achter huizen opgesteld, hielden wij het niet uit en om onzen angst te bedwingen kropen wij samen in kroegen rond de laatste glazen brandewiin en trachtten met kaartspel en druk gepraat onze zenuwachtigheid te overstemmen.
's Avonds verstilde het bombardement en door het zicht der overstroomde vIakten gerustgesteld, klauterden wij met een gevoel van verlossing op onzen hooizolder. Toen begonnen, op persoonliik bevel van den Koning, al de forten, in den nacht, uit alle stukken te vuren.
Uren aan uren daverde het geschut, en toen ik, om mijn makkers niet te wekken, die, uitgeput van schrik en vermoeicnis, niets gewaar werden, op mijn teenen naar het venster sloop, zag ik de gansche kim staan in een laaie vlam.
6
Achter de stad ligt het fort van Lier en oostelijk daarvan de redoute van Koningshuyckt, tusschen de zwaardere vestingen Lier en Duffel in. Wij werden opgesteld tusschen fort en redoute, achter een driedubbele reeks van prikkeldraad, in diepe loop graven, die verbonden waren met dekkingswerken achter het gevechtsfront. Buiten de verdedigingslijn, in het dorp van Koningshuyckt, bevonden zich de voorposten. En achter ons, stuk aan stuk, stonden de batterijen van het interval, veldgeschut en Fransche houwitsers. Tusschen de loopgraven lagen nog kleinere snelvuur-kanonnen en machinegeweren.
Gevaardigd door mijn Commandant betrok ik met de agenten der zeven andere compagnieen een heele staf, gevoegd bij de majoren van tusschenruimte en bataIjon - een hoeve in het open veld, waar zich reeds de bediening van de telefoon beyond. Wij vormden een kleine wereld waar men zich broeder noemde, - bij groepjes verscholen onder wagens en banken, omdat de schuur, waarin wij gelegerd waren, geen genoegzame dekking hood tegen een altijd dreigend bombardement. Want regelmatig, om de tien minuten, vuurden reeds van Heyst op den Bergh de Oostenrijksche mortieren op fort en redoute. Tusschen het geluid onzer eigen stukken onderscheidden wij zeer goed het zwaarder geronk, waarmee de vier-en-twintig of twee-en-veertig granaten aanwervelden en telkens stormden wij naar buiten om de uitwerking waar te nemen. Wel twintig meters hoog steeg na een doffen slag, de stofkolom, of, als ze in den singel terecht kwamen, het water in de lucht, en daarna dreunde en daverde de heele omtrek van het geweld der ontploffing.
Eerst tegen het vallen van den avond echter greep de eerste infanterie-aanval plaats. Onze manschappen zagen of meenden te zien hoe grauwe uniformen den prikkeldraad naderden. Ze begonnen te vuren en, of een waanzin over ons viel, brak plotseling alles los. Uur aan uur, zonder zien of denken, werd er geschoten. Toen ik, in de verwarring, door slooten en achter huizen, naar mijn compagnie snelde, om, bevelen te brengen, zag ik uit Koningshuyckt en de omliggende bosschen de vIammen opstijgen.
Als de munities bijna waren uitgeput werd alles weer stil, vol gespannen verwachting. Gelukkig sliep ik in. Den volgenden dag gebeurde er niets, maar wij waren allen gedrukt door het gevoel van een groote geheimzinnige actie om ons. In de verte slechts bulderde plotseling het vuur. Wij hoorden in onze schuur, steeds weer, onder korte bevelen, de mannen voorbijhollen om patronen voorraad. Het fort zweeg. Wanhopig spuwde uit rook en damp de redoute steeds vIammen en, als van het gelijkmatig bewegen der koepels, schokten rhythmisch huizen en boomen om ons.
Den ochtend daarop ging weer de beschieting van fort en redoute haar gang. Wij wisten dat, verschroeid, verminkt en bebloed de bemanning, door een der gaten die de bommen hadden geslagen, den vorigen avond ontsnapt was, maar met de revolver er weder binnen was gebracht. Deze twee vestingen werden de eenige levende wezens. De vaste kortheid van den dreun zeide ons dat de schoten troffen. En 's middags, toen, onbegrijpelijk, een dichte, zwarte walm uit de redoute opsteeg, en nog steeds de slagen op haar regenden, beving ons iets als medelijden voor de groote machine.
Alles werd stil. Daar kwam het bevel tot aftocht. Niemand begreep. De oversten weifelden en de soldaten wilden niet weg uit die loopgraven, waar zij met vasten voet den vijand konden afwachten en hem voor den prikkeldraad zeker en juist onder vuur nemen. Twee lange uren werd er gewacht. Besluiteloos trok zich onze kleine staf enkele honderd meters terug, gevolgd door kartetsen: wij werden geobserveerd. Plotseling kwamen rechts, uit de richting van Duffel, in steeds wijdere en wijdere kringen, granaten-salvo's op ons toe. Toen trokken wij terug en reeds beschoot onze eigen artillerie van uit Lier al de wegen naar de Nethe.
Achter ons werden de bruggen opgeblazen. De stad was volkomen dood. Slechts de aftrekkende regimenten.
7
Toen de verwarring van den aftocht voorbij was, namen wij achter de Nethe weer stelling. Er mocht geen duim-breed geweken worden. Mijn compagnie lag achter een steile gloofing, die wij nog uitgroeven, om nog beter beschut te zijn. Dag en nacht regenden de granaten om ons neer. Ik rookte sigaren, klemde mijn vuisten en beet op mijn tanden, om rustig te blijven. Wij beluisterden het suizen der naderende bommen en waren zoo geoefend dat we, naar het geluid, konden oordeelen of ze zouden ontploffen en waar ze moesten terecht komen. Ze vielen achter ons in de lom van een verlaten steengroef; met den rug aan de helling geleund, sidderden wij met den grond, als ze op den rotsenwand der groeve openbarstten, dat de stukken staal en steen over ons heen vlogen; ze boorden door de daken en muren der huizen waar wij ons een oogenblik voor den regen hadden getracht te verschuilen. Wij waren allen ijselijk kalm en verroerden ons bijna niet. Even voor den avond viel ik, warm in een deken gerold en met stroo bedekt, in diepen slaap, om 's anderendaags weer te ontwaken te midden van het hardnekkig, regelmatig bombardement.
Tot we eindelijk door de Engelschen werden afgelost. We overnachtten in Contich; alles was er verlaten en leeg; het was, in deze dagen, of er in de wereld geen menschen meer bestonden, niets meer dan stomme strakke soldaten-eenheden. Ook in het dorp was het niet veilig, en het was ons een verluchting om weer buiten te ziin. Maar we moesten ons in bosschen en achter hagen in den grond graven en met takken bedekken om aan de vliegtuigen te ontsnappen, die de lucht doorkruisten.
's Avonds werden wij weer naar de loopgraven gestuurd voor Linth. Het was pikdonker en het regende. Wij gleden uit in de modder en konden de aangewezen plaats niet vinden. Ten einde raad legerden wij ons in een smallen greppel. lk spreidde,wat stroo onder mij op den bodem en sliep in. De Duitschers waren de Nethe overgekomen en in den nacht werden de carabiniers op hen afgestuurd met de bajonet, in een laatste, hopelooze poging om ze te weerhouden: ze werden echter omgemaaid en uiteen geslagen. Radeloos, niet wetend waarheen, kwamen de gewonden in alle struiken en boschjes terecht.
Den volgenden ochtend begon het. Altijd weer, op zijn heele lengte, in eindelooze reeksen, werd de weg van Lier naar Bouchout door houwitsers en veldstukken beschoten. Eerst verschenen enkele geisoleerde vluchtelingen en gekwetsten. Dan in dichte rijen, jagers en caribiniers en linietroepen, met officieren en majoors, mitrailleuses en geschut, langs alle wegen, over velden en weiden terugtrekkend, door het ongelukkige Linth waarop steeds nog granaten vielen. Op rug en schouders, op, gekruiste geweren en gevlochten boomtakken brachten ze de getroffenen mee, allen bijna met groote kwetsuren in den rug. Er waren niet genoeg geneesheeren en helpers om ze te verbinden. Wij waren hard geworden en wij zagen zonder gruwen het bloed aan, met niets dan een oneindig medelijden om die stenende lichamen. Er waren geen wagens en draagbaren genoeg om ze te vervoeren en de muzikanten moesten ze brengen tot aart de ambulances.
Wezenloos en zonder eenig gevoel bereikten wij Hove. Wij waren uitgehongerd en, plukten den boomgaard leeg van een buitengoed. In den tuin stond een gepantserde trein nog immer door te schieten. Wij plunderden de kelders en sommigen begonnen te lachen van dronkenschap. In Bouchout zouden wij overnachten. Wij werden ondergebracht in, een meisjeskostschool. Alle menschelijkheid was zoo ver: met een week gevoeI strekte ik rnij uit op het lage bedie en betastte met een verwonderde teerheid al de kleine voorwerpen in het gezellige alkoofje.
Maar nauweliiks hadden we ons uitgekleed of we moesten weer verder. De vijand naderde; achter Bouchout werkten nog steeds verwoed de Fransche obusiers. Den heelen nacht, in een eindeloozen tocht, al door verlaten dorpen, waar alle overgebleven menschelijk leven. den schijn er van verloor, over Eedeghem, Wilrijck en het zwarte Hoboken, trokken wij naar de Schelde toe. Bij het krieken van den dag, uitgeput en ontzenuwd, bereikten wij de polders. Bezijden den weg brak in de verlatenheid, over de watervlakten en de drassige gronden, de zonnige daglicht stonden wij eindelijk voor de petroleumtanks. Toen wij de sche pen-brug betraden, vlogen boven ons hoofd de een na de ander, als goedige vogels, de groote Engelsche tweedekkers heen en toen wij op den anderen oever waren, de lange slang der aftrekkende divisie, overviel ons een gevoel van veiligheid en eindelijke verademing.
Enkele uren later werd Antwerpen ingenomen.
8
De veldslagen der vorige eeuw, waar in een ziedende kolk de hartstochten losbraken en elkander ontmoetten, met een glorie in de lucht te midden van kruitdamp en stof, hadden nog iets van de romantische ridderlijkheid der middeleeuwen, toen iedere oorlog een kruistocht en een heilige oorlog was. Maar het chevalereske is uit de volkeren verdwenen. Het schijnt wel eens alsof het zwaartepunt van het leven der naties zich had verplaatst naar het economische en of deze strijd geheel werd voortgebracht door blinde machten. Alle menschelijkheid en gevoel zijn dan ook bijna weggecijferd in deze gevechten, die vooral uit kanonnades bestaan en waar de vijand zich zoo lang mogelijk verbergt. De soldaat is de bedienaar eener gecom pliceerde en toch eenvoudige machine - het is vreemd hoe dit fijne voorwerp iets gelieffis wordt, dat men bijna met teederheid verzorgt en waarvan men de kleinste biizonderheden kent! En ook de vijand verschijnt niet in menschelijke gestalte, maar in den vorm van stalen, werktuigen, kruit en vuur, waartegen niets is bestand dan strakke beheersching der zenuwen en koel overleg. Niets blijft er van ons over dan de musculaire kracht, ongeloofeliik ontwikkeld door ontberingen en vermoeienissen,en daarboven, duidelijk en bewust, het verstand. Geen sensaties en geen gevoel! Er is geen overwinnaar die dreigt en een overwonnene die worstelt, maar staal en lood en bloed, en ver daarachter slechts een vermoeden van ffienschelijk bestuur. Waren ze niet zoo werktuigeliik, deze gevechten zouden wel eens fliken op natuurverschijnselen, aardbeving en storm.
Waar deze heele oorlog zoo het hoofdkarakter draagt van dezen oneindig technisch ontwikkelden tijd, zal daar de schuld berusten der gruwelen, die toch maar half menschelijk ziin, op een volk? Ook in de aanleiding tot deze gebeurtenissen hebben wij alien ons aandeel. Want zij zijn een gevolg van de uit. breiding der moderne industrie, die ruirnte voor haar expansie en afzetgebieden zoeken moet.
Den smaad die ons werd aangedaan, toen Duitschland over ons trad, kunnen wij niet vergeten. Het beeld onzer moeder, uit wier belireten oogen, saamgespitst tot een felle smart, al het Ieed dezer maanden vlijmt, grifte in ons hart een onverzoenfliken wrok. Maar niet alleen Duitsiffland, en niet geheel Duitschland kan daarvoor aansprakelijk gesteld worden. Missehien is juist daarom onze haat zoo fell omdat deze natie het beeld beeft onteerd, dat wij in ons droegen, van haar beste deel en haar innig-schoonsten tijd. Ach, wij vermoedden het wel en wij zagen het naderen. Wie heeft niet gehuiverd voor het Amerikaansche Berfijn ? En nu spreekt in dezen oorlog, schrilibarend reel en machtig, overwinnend misschien, de Duitsche speculatie haar laatste woord.
9
Meer dan alle redeneeringen heeft de gemeenzame haat en het lijden van Vlamingen en Walen van Belg nu een werkelijkheid gemaakt. Maar wij waren reeds op het punt het te erkennen: politieke banden en economische verhoudingen zijn realiteiten waar wij niet buiten kunnen. Zii zijn het die de Staten vormen. Maar ons gansche leven 'wordt nict in beslag genomen door het ,Staatsche element. Bijna uitgewischt in zijn individueele vertegenwoordigers blijven de karaktertrekken van het ras over de gemeenschap toch nog bestaan, en Vlaanderen staat op dit gebied nog niet buiten Germania, al vormt het met Nederland weer, binnen dit domein, een hechtere eenheid, nog bevestigd door historische factoren.
Maar boven alle scheidende en verbindende elementen heen, uit het ras Ackomen en de politieke omstandigheden, maar los van gemaakt in dezen beweeglijken tijd, leeft duidelijk erkenbaar, met al haar modulaties, de cultuur. En in dit intellectueele verband, geopenbaard in wetenschap en kunst en in de algerneene omgangstaal, het grootste product en instrument van beschaving, hooren Vlaanderen en Nederland onafscheidelijk samen.
Meer dan ooit heeft daarom Nederland nu tegenover ons een taak. Wij zijn ontworteld en uit ons verband gerukt. Niets, van al wat ons geestelijk leven een doel gaf en beteekenis, bestaat er nog. Waar zullen wij rust vinden en evenwicht dan in Holland, een deel, en in de laatste eeuwen het grootste, van ons intellectueele vaderland? In primitiever tijden ontstond uit den striid voor het leven. bet verstand. Waar dagen aandagen wij naar niets anders streefden dan zelfbehoud, zijn nu weer alle andere factoren bijna uit ons leven verdwenen. Gebonden aan de primaire noodzakelijkheden, abstract en gebiedend geworden, hunkert onze geest weer naar vriiheid, spel en kleur. Wij ziln, in onze gespannenheid, gevoeliger en ontvankelijker geworden dan ooit: Wee Holland zoo het ons afwijst, als wij komen opdat op ons de dauw valle van zijn rust, op het oogenblik dat wij kunnen genieten weer den eindeloozen troost!
terugtrekkende britse soldaten
Uit het slot van mijns zwagers dagboek neem ik het volgende over:
Maandag, 28 September
De kapitein laat alle manschappen bijeen roepen, en zegt ons, dat het nieuws van het oorlogsveld goed is: naar Antwerpen komen 15.000 goumiers en 3 onzer divisies rukken op Brussel aan om de hoofdstad te hernemen.
Daarna marcheeren we naar het ondergeloopen land in de buurt en worden we onderricht met betrekking tot de verdedigingswerken.
's Avonds, in den maneschijn, moet ik in het dorp patrouilleeren.
Dinsdag, 29 September.
Slecht nieuws: er wordt gezegd dat het Fransche centrum is doorbroken. De Duitschers vallen Lier, Waelhem en Willebroeck aan, en Duffel is platgeschoten.
We zien in de verte den bliksem en hooren den donderslag der kanonnen.
's Nachts geweerschoten in onze buurt, viak voor fort Haesdonck; we vliegen te wapen en verdubbelen onze posten. Even later nog vijf schoten. Verder hooren we niets. Maar de spanning blijft duren.
De kranten staan 's.morgens vol ontmoedigend nieuws: de Russen rukken op PrzemysI aan. Maar wat baat ons dit: het beslissende oogenblik voor Antwerpen is gekomen ...
Donderdag, 1 October.
Het bombardement duurt nacht en dag voort: men raakt er al aan gewoon. VIak in de buurt laat nu ook een fort zich hooren. Men zegt, dat het Steendorp is: met geregelde tusschenpoozen vallen de dreunende slagen.
Om zes uur, een groote trein auto's in't dorp: 't is al van de 6de divisie. Hoe vreemd, dat ze hier fourageeren! Wordt er een uitval op Dendermonde beraamd, of zijn ze aan de andere zijde der stad teruggeslagen? Niemand die 't weet!
In de auto's zijn de mannen doodmoe en krijgen van ons wat eten mee. De meesten, als hun auto mag stilstaan, vallen zoo in slaap. Ze komen uit de buurt van Willebroeck, waar zich de forten duchtig weren tegen den aanstormenden vijand.
Vrijdag, 2 October.
Eindelijk is onze verdedigingslinie van loopgraven, prikkeldraad-versperringen, wolfskuilen, mijnen en dergelijke gereed!
's Avonds klaart het weer wat op; een vijandelijk vliegtuig komt ons bespieden. Ook begint het kanongebulder opnieuw.
Zaterdag, 3 October.
Allerlei geruchten worden verspreid: drie a vier forten zijn al gevallen. Anderen zeggen, dat het onjuist is: Waelhem schiet niet meer omdat er Engetsche kanonnen worden geplaatst. Men is daar echter niet erg gerust op.
's Avonds echter bereikt ons de blijde mare, dat er 3000 Engelsehen zijn aangekomen. De bakkerij heeft order gekregen, dagelijks 1000 brooden meer af te leveren, en al dadelijk wordt er uit opgemaakt, dat 1000 Engelsehen hierheen zullen komen.
Zondag, 4 October.
Des avonds komt een heele file Engelsche mitrailleuses voorbij, daar zijn ze dan toch, de bondgenooten!
Dinsdag, 6 October.
Engeland zou Holland een ultimatum hebben gesteld om troepen langs de Schelde te mogen vervoeren. Men voelt, dat de toestand gespannen voor ons wordt: we mogen ons cantonnement niet meer verlaten.
En tenue et dans les rangs!" weerklinkt het opeens.
Allerlei geruchten doen de ronde: de Franschen zouden met de Engelschen te Dendermonde zijn. De Duitschers zouden Antwerpen aanvallen met 300.000 man, en wij zijn niet de helft zoo sterk!
Een laatsten groet aan onze hospita, en ons geheele regiment verlaat het dorp!
We worden, na een half uur loopens, in de houten barakken ondergebracht, die achter de loopgraven lagen. Niemand mag ze verlaten. Het eten wordt ons gebracht. Gendarmen staan op den Steenweg met order om te schieten op ieder die weg wil loopen.
Wat zal er gebeuren ? Onze kapitein ziet bleek als een laken. 't Kanongebulder herneemt tegen den avond met groote heftigheid en de lucht is vol van vliegtuigen.
Woensdag, 7 October.
We slapen erbarmelijk slecht in onze houten barak, waar het vreeselijk tocht; de ramen rinkelen van het gebulder der kanonnen.
Omstreeks den middag houdt de beschieting op, en allerlei troepen trekken den weg naar St. Nicolaas af.
Een jager te voet vertelt, dat de Engelschen de Belgen ten Zuiden van Antwerpen hebben afgelost; hij beweert, dat de .Engelschen met zwaar 35 cm. geschut op Mechelen schieten.
De Engelsehen zouden het hard te verduren hebben! Heel de derde Belgische divisie was uit Boom en omgeving teruggedrongen.
Wij meenden, dat de trekkende troepen een uitval tegen Dendermonde voorbereidden.
Donderdag, 8 October.
Omstreeks twaalf uur in den nacht een vreeselijk kanongebulder Men zegt, dat het de Engelschen zijn.
De laatst aangekomenen vertellen hoe de Duitschers, verscheiden maal over de Nethe teruggeworpen, steeds opnieuw opdringen met onweerstaanbare kracht.
AI spoedig zien we de uitwerking van het bombardement: eerst kleine rookwolkjes, dan steeds zwaardere, die in de lucht blijven hangen, daarna een rossigen gloed.
Met het dagen zien we boven Antwerpen Zuid een buitengewoon sombere wolk hangen; en weldra twee andere meer. Ik herken den petroleumrook: de, petroleum-tanks zijn in brand gestoken.
De stemming wordt rusteloos. Men staat er, voor de actie, met pak en zak klaar.
Met mijn verrekijker zie ik hoe de straatweg naar St. Nicolaas met duizenden burgers, vrouwen en kinderen, wagens en karren is overdekt, alles trekt in westelijke richting af.
Nieuwe branden breken uit. De dag gaat langzaam voorbij. Soldaten uit Lier verhalen opnieuw, dat ze door Engelschen waren vervangen.
Het praatje gaat rond, dat Antwerpen is verraden: vijandelijke soldaten hebben de loopgraven bezet zonder dat de Belgen schieten mochten! Later blijkt, dat men de Engelschen voor heeft gehad!
Velen worden zeer pessimistisch. Ik troost ze met de overweging, dat de bondgenooten nooit een vesting als Antwerpen prijs zullen geven. Het wordt donker. Achter ons, in de verte, is de hemel roodgeverfd; en steeds, op de hoofdbaan, de onophoudelijke aftochtsstoet!
Vrijdag, 9 October.
We hebben den nacht in de loopgraven doorgebracht en zijn s ochtends stijf en ellendig. Het heeft den heelen nacht, bij tusschenpoozen, gedonderd. Nu hoort men nog eenige slagen.
Op zeker oogenblik zie ik niet een officier meer. Wat is er gebeurd? Er heerscht onrust onder de manschappen en hier en daar is er een, den ransel op den rug, gereed om weg te gaan. Ze schuiven langzaam naar den Steenweg toe, en al spoedig is heel de loopgraaf leeg. Met een Waal blijf ik alleen over.
Links van ons zijn nog troepen in een redoute. In een denne bosch, waar onze loopgraaf doorheenloopt, is een teleronische verbinding met de forten. We vinden hier een artillerist aan de telefoon, terwijI een ander in een boom zit. Telefonisch wordt ons medegedeeld, dat er geen orders voor den aftocht waren.
Na een half uur komen enkele onderofficieren terug, die met verbazing de afwezigheid der manschappen moeten constateeren. Maar ook deze keeren spoedig weer: bij den Steenweg heeft de wacht ze teruggestuurd.
Ook onze commandant verschijnt! De ordonnance van den kolonel komt ongeveer tegelijkertijd en zegt luidkeels, dat allen het hooren zullen: De kolonel beveelt den commandant, om op zijn post te blijven".
De commandant - die den heelen nacht niet ter plaatse geweest is - spreekt: ,'t Is ongelukkig, dat ik geen half uur afwezig kan zijn zonder dat de mannen er vandoor gaan". En de sergeant-majoor, die zelf het eerste is vertrokken: ,'k Hoop dat de mannen beter hun plicht zullen doen!"
Om half drie, nog geen eten. Alles is overigens rustig. Door de telefoon wordt verteld, dat Holland ons te hulp komt met 80.000 man, terwijI de Engelschen een omsingelende beweging uitvoeren. Dit laatste zeker om te motiveeren, dat zooveel Engelsche soldaten den weg naar St. Niklaas afleggen met Antwerpen in den rug.
Als we 's avonds ons brood ontvangen, ruikt het al heerlijk in de loopgraaf naast de onze: men heeft er duiven en kippen in den pot gestopt.
Zaterdag, 10 October.
Toen ik, terwijI iedereen sliep, de loopgraven eens langs ging, zat de luitenant nog met enkele onderofficieren te praten. Er werd geredetwist over het punt, of Antwerpen al gevallen was ja dan neen. Het was onheilspellend stil. Slechts trok nog steeds de onafneembare stoet van vluchtelingen de baan af.
Onze mitrailleuses waren weg, en ook het lichte geschut.
Moesten wij hier alleen tot een prooi van den vijand blijven? Daar alles was bezet, vroeg ik, of ik in de overdekte ruimte achter de loopgraaf mocht slapen. lk kreeg toestemming. lk ging naar den abris en kroop er bukkend een eindje in om niet op den tocht te liggen.
Omstreeks middernacht hoorde ik drie zware slagen. lk rolde mijn deken op en ging in de voorste loopgraaf zien. Ze was leeg! lk trok de leege loopgraven langs en trof den sergeant-majoor, die dezelfde richting uitging als ik.
Terwijl ik uit een ammunitie-kist, die klaar verlaten stond, mijn patroontasch vulde - het waren Fransche patronen met spitse punten - was de sergeant-majoor weer verdwenen.
Op den straatweg van St. Nicolaas gekomen, stond klaar het 6e Regiment, het front naar St. Nicolaas gewend. Ik informeerde naar mijn eigen Regiment, maar niemand kon mij uitsluitsel geven. Enkelen spraken van Beveren. Maar daar dit in de richting van Antwerpen ligt, leek zulks mij onmogelijk. lk trok dus in mijn eenzaamheid weer verder om mijn compagnie te zoeken.
De wacht, die geposteerd was op het punt, waar de straatweg door de loopgraven werd gekruist, liet me door! lk passeerde verschillende versperringen, en stond daar nu eenzaarn in de duistere wijdte. Maar ik kende den weg!
lk laadde mijn geweer, zette er mijn bajonet op en trok voort. Mijn schoenen klonken in den nacht, hoewel ik langs de boomen op het zand liep. Van tijd tot tijd hield ik stil en hoorde het geblaf van een hond.
Eindelijk zag ik een groepje huizen, van binnen verlicht. Er kwamen talrijke burgers uit. Ze waren allen Antwerpen ontvlucht!
Aan een kruispunt van wegen gekomen, zag ik vele soldaten dwars de baan oversteken. 't Waren kanonniers uit het fort Steendorp, dat zij hadden laten springen. Er bleef geen twijfel meer: Antwerpen was opgegeven!
Het werd langzamerhand weer eenzaam en stil. lk kreeg wroeging, toch niet naar Beveren te zijn gegaan: klaarblijkelijk was mijn Regiment in deze buurt niet geweest! Ik keerde tnij dus om, en trok weer op Antwerpen aan.
Toen ik weer dicht bij de loopgraven gekomen was, ontmoette ik een wieIrijderspatrouille met officier. Ze ondervroegen mij, en ik deelde hun mede, wat ik gezien en gehoord had. Ook zij wisten niets van mijn Regiment. De officier gaf mij den raad, de richting van de Hollandsche grens uit te gaan, en te trachten, langs die grens, Oostende te bereiken. Voor en achter ons, zeide hij, was de vijand al over de Schelde.
Ik keerde dus opnieuw terug en sloeg een zijweg in, die op Nieuwkerken aanliep.
De weg leek mij onnoemelijk lang, het was stikdonker rondom en ijzingwekkend stil. Ik naderde het dorp, en zag in een boerderij een lichtje pinken. Ik klopte aan en vond er heel de familie gereed om weg te trekken. Op tafel flikkerde een kaarsje en men stond om de tafel te eten en koffie te drinken. De menschen schrokken eerst, maar ziende wie ik was boden zij mij een kop koffie en brood aan. Daarna trok ik, gesterkt, weer verder.
In Nieuwkerken trof ik geen wacht meer. Het werd licht. Ik nam den weg naar St. Gillis-Waes en stapte manmoedig door de verlaten straten, waar ik zoo dikwijls op wacht had gestaan.
Een eindje buiten het dorp hoorde ik geweervuur; drie kanonschoten gingen af; er werd waarschijnlijk in de buurtgevochten en ik diende voorzichtig te zijn.
De bevolking der ver in het rond verspreide huisjes liep dadelijk te hoop, en om een kromming van den weg kwarn een soldaat van het 5de zonder pet of geweer op mij af, en aan 't voorhoofd gewond; het bloed stroomde langs zijn gelaat, hij was totaal doorweekt.
De Duitschers waren op zijn hielen, zoo beweerde hij, en als ik met hem meeging, zou hij me alles vertellen. Daar ik er thans geen lust toe had om alleen verder te trekken, volgde ik hem. Hij beweerde, tot den spionnagedienst te behooren en over de Schelde gezwommen te zijn.
De zaak begon mij verdacht voor te komen en ik merk te, dat de jongen tamelijk onvast op zijn beenen stond. Ik vroeg hem dan ook uit, en spoedig bleek, dat hij in een paniek gemengd was geweest, dat hij in een sloot terecht was gekomen en daar zijn verwonding opgeloopen had. Toen hij een herberg binnenliep om nieuwe kousen te zoeken greep ik de gelegenheid aan om dezen held aan zijn lot over te laten.
In Vrasene had een paniek geheerscht, en de weg lag er bezaaid met kleedingstukken, geweren, patronen, ransels, enz.
Ik trok verder en bemerkte een kolonel der jagers te paard, die me enkele inlichtingen vroeg en daarna den weg naar Verrebroek insloeg; zijn ordonnans liep enkele stappen achter hem aan met een fiets bij de hand. Ik trok dan maar mee. De jongen was orderdrager geweest en vertelde, dat ook de generale staf vertrokken was, maar hij wist niet te zeggen waarheen.
Daar ik, ver achter mij, andere soldaten zag aankomen, besloot ik op hen te wachten, en zette mij terzijde van den weg.
Nu kwamen ook vele vluchtelingen de baan af: altijd datzelfde treurige gezicht der,opgejaagde, aIgebeulde menschen.
Kanonniers gingen voorbij, het 1-, 2de en 3de regiment jagers, het 2de en 5de linieregiment, - maar niets van mijn eigen compagnie!
lk volgde den stoet. Bij Verrebroek werd er halt gemaakt.
Daar het een algemeen accoord onder de soldaten was, om langs de grens naar Oostende te trekken, meende ik, dat het. om tijd te winnen, verstandig zou zijn de hoofdbaan teverlaten en dwars het veld door te steken.
lk ontving op een boerderij een glas melk en verfrischte mij tevens aan den waterput, want het was al middag geworden en ik had me nog niet kunnen wasschen.
Zoo kwam ik in Belgisch Clinge aan. Hier was het overvol van trekkende soldaten.
Onderweg werd ik door nonnetjes een huis binnengeroepen, waar men mij een flink stuk vleesch en wat warm eten aanbood.
Daar het 5de net voorbijtrok, besloot ik me hierbij aan te sluiten en, niet ver van het dorp rechtsaf geslagen, kwamen wij in een met dennebosschen begroeide streek. Bij een open plek werd er halt gemaakt, de officieren pleegden raad en maakten het volgende bekend: ,We zijn geheel omsingeld en kunnen niet meer weg; ge kunt dus gaan waar ge wilt; ge kunt in groepies van twee of drie door de vijandelijke linies breken; of in burgerkleeding naar huis terugkeeren; of u in Holland laten interneeren.
Dit viel als een donderslag tusschen ons in; er werd gepraat, geweifeld; eenige officieren namen al weenend afscheid van hun mannen. Ook heftige tooneelen deden zich voor: enkele onderofficieren scholden hun oversten, dat men door hun schuld in de klem was geraakt en dat men vroeger had moeten wegtrekken.
Het waren pijnlijke oogenblikken! Sommigen namen afscheid en verdwenen bij tween of drieen in de bosschen; anderen begonnen in groepjes naar de Hollandsche grens te trekken; Veer anderen begroeven hun geweer en uniform en trokken burgerkleeren aan.
Ik wachtte nog even af wat de officieren zouden doen. Ze volgden de mannen naar de grens! lk bleef nog een oogenblik onbeslist. Maar ik dacht aan mijn vrouw en familie. Lk was toch uit eigen beweging niet hier gekomen! En ik besloot ook naar Holland over te gaan.
En weldra was ik in Hollandsch Clinge!
Hier was het onbeschrijfelijk vol. Bij honderden liepen er de ontwapende soldaten, en de geweren en patronen lagen op een grooten hoop, door een Hollandschen soldaat bewaakt.
Met weemoed en met een gevoel van onmacht trok ik den grendel uit mijn geweer en smeet ook mijn 120 patronen op den hoop.
Welk een leegte, welk een onvoldaanheid, welk een gevoel van zwakte, ja van plichtsverzaking beklernde mijn hart! We hadden den reuzen vijand niet aangekund en hij had ons verpletterd!
Ik verzond een paar telegrammen en at in een stampvolle herberg iets van mijn brood; ook deelde ik er enkelen kinderen van mee, die van het droge baksel smulden alsof het koekedeeg was! lk gaf mijn deken aan enkele vluchtelingen, trok naar Hulst, waar ik juffrouw B. die wij Tante Nelly noemden, opzocht, en werd hier met een gastvrijheid ontvangen, die ik niet behoef te beschrijven!
Na den eten liep ik nog even de straat op. Man aan man stond alles vol soldaten en vluchtelingen. Het eten was allemaal uitverkocht, en waar zou men voor al die duizenden slaapplaats vinden? De kerk lag vol soldaten; maar de vrouwen, maar de kinderen! Op de markt werden barakken opgeslagen, maarvoor ieder was daar geen ruimte. Wat een toestand, wat een ellende; en de avond was koud en guur!
Ik sliep op mijn zolder niet veel: de kou huiverde door mijn leden en kleine kinderen huilden den halven nacht.
Zondag, 11 October.
's Avonds nam ik afscheid van mijn lieve gastvrouw, ging naar het station, en vertrok, na lang wachten, naar een onbekend doel.
Mijn kriigsmansloopbaan was geeindigd: ik was geinterneerd!
XCl
Spoedig zou ik persoonlijk het terrein van den strijd betreden.
Voor ik echter iets mededeel van wat ik te Antwerpen zag en hoorde is het niet ondienstig, dat hier een klein overzicht worde gegeven van het geheel der operatieen, die met den val der laatste en grootste Belgische vesting geeindigd zijn.
Ik vertelde, hoe wij te Brussel, van 's Zondagsmorgens, den 27sten September, in de vroegte af, de eerste geweldige bombardementen hoorden, terwijl de huizen sidderden, de ruiten dreunden.
Antwerpen, als Luik, werd niet door een geregeld beleg genomen; maar met koene aanvalskracht, gesteund door een alles overweldigende artillerie, werd een sector van den versterkten ring vernield, de verdedigingslinie doorbroken, en door deze de stad binnengedrongen en bezet.
Het eerst vielen het fort van Ste Katheliine-Wavere en de redoute van Dorpveld. Den 3den October waren ook de forten van Lier, Waelhem en Koningshoyekt met de tusschengelegen versterkingen en redouten gevallen.
De mededeeling van het Groote Duitsche hoofdkwartier, dat de in den voorsten fortengordel gemaakte opening in staat stelde om den aanval tegen de binnenste fortenlinie en de stad Antwerpen zelve te beginnen was echter slechts ten deele juist. De Duitschers zouden dit tot bun schade ondervinden. Thans begon van het eigenlijke beleg de tweede phase, de strijd om de Nethe- stelling, aan welke nagenoeg geen forten zijn en waar de Belgen dus alleen konden steunen op de natuurlijke kracht van het terrein, aangevuld door in enkele dagen gemaakte loopgraven en verdere werken. Opmerkefijk is het zeker, dat, terwijI de eerste phase slechts drie dagen duurde (29 Sept. tot en met 1 October) en de derde, de strijd om de 2e versterkte linie en de stad zelve, van gelijken duur blijken zou (7 t/m 9 Oct.), cen smalle rivier met haar drassige oevers en ten deele geinundeerd bassin den vijand 6 dagen ophield.
In hun nieuwe stelling kregen de Belgen steun van de eerste Engelsche troepen, die, voorzien van groote auto-mitrailleurs, te voren bun blijden intocht in de stad hadden gemaakt en nu naar het front optrokken.
Behalve op de Nethe, wier overgang zij forceeren wilden, richtten de Duitschers hun aanval op de forten Kessel en Broeckem, beide in den voorsten kring benoorden, het eigenlijk aanvalsfront, d.i. benoorden de Nethe gelegen. Den 5 den waren beiden tot zwijgen gebracht, evenals het spoorwegfort, aan den spoorweg Mechelen-Antwerpen bij de brug over de Nethe gelegen. Vooral door de inneming van dit laatste en van de stad Lier, eveneens aan de Nethe gelegen, waren belangrijke uitkomsten verkregen, daar men nu vasten voet aart de rivier had. De vermeestering van Lier vond plaats in den nacht van 4 op 5 October en eerst na een verbitterden strijd,'waarbij de Belgen er in slaagden om den vijand, die Lier reeds vermeesterd had, er nog tijdelijk weer uit te werpen. Doch andermaal rukten de Duitschers op, onmiddellijk gevolgd door hun pioniers, die deelen van bruggen met zich mede voerden en uit samengebonden ledige wijnvaten een vlonder maakten, diein denstormpas werd overgetrokken; ondanks het helsche geweervuur van Belgische infanterie en mitrailleurs slaagden de Duitschers er ten slotte in om over de beide armen van de Nethe te komen en vasten voet aan de overzijde te krijgen.
Ook in het centrun drongen de Duitschers op, hier tegen Duffel. Dit gedeelte van de Nethestelling werd mede door Engelsche troepen verdedigd, die zich sterk in het terrein hadden verschanst!
Minder eenvoudig was de overgang bij Waelhem, waar de rivier diep ingesneden oevers heeft. Een eerste poging mislukte wegens het verschrikkelijke snelvuur der Belgen. Toen kwam het bericht, dat de rivier bij Lier en bij Duffel geforceerd was; zij werd toen ook bij Waelhem voor de Belgen onhoudbaar en door hen in allerijI ontruimd."
Daar de Duitschers nu hun zwaar geschut meer naar voren konden brengen, was de mogelijkheid geboren om de stad zelve onder vuur te nemen. Hiermede was het lot der vesting beslist.
Den 7den in den namiddag werden de bevelhebber en de plaatselijke autoriteiten van Antwerpen namens Generaal von Beseler, commandant der aanvalstroepen, overeenkomstig het bepaalde in art. 26 van de Haagsche Conventie, nopens de wetten van den oorlog te land, er mede in kennis gesteld, dat het bombardement ophanden was. Die mededeeling gewerd hun bij monde van den Spaanschen militairen attaché.
De artillerie had bevel gekregen om de beschieting te 7 uur n.m. te beginnen. Daar de militaire attaché eerst verscheidene uren later terugkeerde, werd het na middernacht, voor het eerste schot viel; volgens sommige berichten wel 3 uur v.m.
Het eerste Duitsche projectiel viel in de Schelde, een der eerstvolgende projectielen reeds op bet groote station. Den geheelen nacht werd bet vuur voortgezet. De voorsteden Deurne, Borgerhout en vooral ook Berchem, doch eveneens het centrum der stad werden zwaar getroffen. Talrijke branden braken uit en verboogden door hun spookachtig schiinsel in den nacht de moreele indrukken, door het bombardement teweeggebracht.
Een stearine-kaarsenfabriek geraakte in brand en een groote gashouder vloog in de lucht. Terzelfder tijd wierp een Zeppelin bommen op de olietanks bij Hoboken. Er ontstond brand, waarna men de tanks op de Schelde liet leegloopen.
Zoo werden tot in den vroegen morgen van den 8sten 420 granaten in de stad geslingerd. Toen te 10 uur v.m. een parlementair met de mededeeling uit Antwerpen terugkeerde, dat de stad er niet aan dacht om zich over te geven, werd haar bevolking, voor zooveel nog aanwezig, op nog 800 granaten en granaatkartetsen onthaald.
Uit een militair oogpunt was deze beschieting vrijwel onnoodig. Ze paste echter te zeer in het Duitsche kader van oorlogvoering dan dat ze geheel had kunnen achterwege blijven.
Heel wat belangrijker was de verovering der tweede linie.
De Belgen hadden deze, ook tusschen de forten, nog behoorlijk in staat van verdediging gebracht. Daarvoor werd een groote open vIakte gemaakt. Tal van prachtige villa's, lanen en parken werden met den grond geliik gemaakt. Aan de verdediging dezer linie namen ook de Engelsche hulptroepen deel.
Lang duurde de weerstand niet. De forten en tusschenstellingen werden krachtig door de Duitsche artillerie bewerkt, zoodat men het er weldra niet meer houden kon. Den 9en's morgens waren reeds twee forten dezer linie genomen. Duchtig handhaafden zich nog die bij Hoboken, Wilrijck, Mortsel, Oude God en Eedeghern, gesteund door enkele intacte forten van de eerste linie. Doch in hoofdzaak werd deze tweede linie als het ware in den rug aangetast - en wel door het bombardement der stad; het leger, thans de bezetting dier linie uitmakende, vluchtte achter de bevolking aan.
Van de forten waren nog alleen ruines over. Alles, wat nog stand gehouden had, vluchtte naar Antwerpen en vandaar naar het Noorden, of over de Scheldebrug naar het Westen. Op dit oogenblik had de stad zich reeds overgegeven, doch de teruggaande troepen wisten dit nog niet". (W. E. van Dam van Isselt.)
Een van de merkwaardigste gebeurtenissen uit dezen strijd is de wijze, waarop de overgave plaats had.
Het leger was met de stille trom vertrokken; elk militair gezag was verdwenen; en het was wel zeer overbodig, de beschieting nog te laten voortduren. De Burgemeester van Antwerpen, Jan de Vos, de heer Louis' Franck, volksvertegenwoordiger en schepen der stad, Senator Rijckmans en de Consul-Generaal van Spanje, de heer Francisco Sebra y Salz begaven zich naar den Duitschen Opperbevelhebber, Generaal von Beseler: enkel burgerlijke autoriteiten.
Toen de parlementairen Thildonck, waar de Opperbevelhebber zich ophield, bereikten, waren de Duitschers, die geen weerstand meer ondervonden, de stad reeds binnengetreden.
Men begaf zich naar Contich, waar de afgevaardigden, niet zonder eenig protest, een stuk onderteekenden, waarin de eisch was uitgesproken, ,dat de forten onvoorwaardelijk zouden worden overgegeven voor 's anderendaags middags te 12 uren, en dat ze te then einde tot overgave zouden gesommeerd worden bij monde van een Duitsch officier, die zou vergezeld worden door een Antwerpsch notabele. Geschiedde dit niet, dan zou het bombardement herbeginnen.
Denzelfden avond, tegen 10 uur, vertrok de heer Franck naar de forten, ondanks de waarschuwing van zijn vrienden, die achtten, dat hij er nooit in zou slagen om de linies van een leger te overschrijden, hetwelk voor de eerste maal onder de wallen van een veroverde stad kampeerde, en dat hij in de Belgische forten des nachts groot gevaar liep om op geweerschoten onthaald te worden.
Na omtrent drie uren rijden over een afstand van zoowat 14 kilometers, bereikte de heer Franck tegen 1 uurdesochtends een der forten van de eerste linie, te Schooten ...
De officieren verklaarden, dat zij de mededeeling van den heer Franck aan de overige forten in het Noorden zouden overmaken en met de betreffende commandanten rijpelijk beraadslagen over het te nemen besluit.
De heer Franck keerde tegen half vijf te Antwerpen terug."
Men beraadslaagde opnieuw. Plotseling werden twee Belgische officieren binnengeleid, die als parlementairen van de overzijde der Schelde waren aangekomen. Het waren generaal Werbroeck en een ander hoog officier.
De gezant Fhr. von der Lancken las den tekst der conventie aan generaal Werbroeck voor. Deze nam kennis van het stuk en verklaarde, dat hij de termen er van goedkeurde. Hij onder teekende vervolgens het stuk namens generaal de Guise.
XCII
Enkele weken nadien, den 7den November, bezoecht ik Ant't eerst, nadat de Zeppelin-bommen er mijn familie hadden verjaagd.
Een vernield huizencomplex hier en daar, een ingestorte of een beschpdigde woning hadden het aanzien der stad minder doen veranderen dan het verstilde verkeer. En 's avonds, als de duisternis was gevallen, met den heer S. diens woning buiten de wallen op te zoeken, gaf, in het eerste oogenblik, een.ver van aangenamen indruk.
De brug voor de Wilrijksche Poort was vernield, en de vlonder, die haar verving, des avonds, wegens de gevaren, die de duisternis bood, niet toegankelijk. We hadden derhalve door de bres bij de van Putlei te gaan en dan het vliegplein om te wandelen voor we des heeren S. 's woning bereiken konden. De onverlichte bres werd door twee schildwachten bewaakt. En verder op den donkeren, vaak modderigen weg bevonden zich meesttijds geen andere wandelaars dan wij zelve.
Door het vliegplein dwars over te steken kon men den weg op de helft bekorten. Na vieren echter mocht het niet meer betreden worden; niet opvolgen van deze order kon, naar ik meen, met 1000 fr. boete worden gestraft. Ook was het plein, dat tot exercitie-veld diende, met Putten en oneffenheden overdekt.
Toch kon ik, als ik alleen was, veelal den lust niet weerstuan, op zoo eenvoudige wijze wat tijd in te winnen, en waagde ik het er op. Op zekeren avond - het was bij een volgend Antwerpsch bezoek - werd ik plotseling opgeschrikt door een stem, die mij toeriep: - Wo gehen Sie hin?
- lk? Naar huis.
Het was een Duitsch soldaat!
- Waar komt ge vandaan ? - Van de stad. - Zoo. Waar is de kabel? - De kabel ?
Ik stond versteld!
- Ja, de kabel, waar is die ? - Welken kabel bedoelt ge? - Er moeten en zijn in de buurt.
Was dat cen strikvraag? Dan wel een zeer vreemde! Een barokke gedacht ging door mijn hoofd: - Ge meent zeker de telegraaf zonder draad? - Ja ... ? - Die bevindt zich ginds achter de bres. - Ach nein, das meine ich nicht! Der Kabel! - Ge meent zeker de afiluiting, die ginds over den weg gespannen is ? - Nein, nein, das nicht. - Ja, dan kan ik u geen inlichtingen geven. Goeden avond. - Goeden avond!
Wat voor kabel hij zocht? Raad er naar, Iezer, zooals ik er naar raden moet!
Maar even had toch miin hart sneller geklopt.
XCIII
Schier het eenige gezelschap in dit eenzame kwartier was voor den heer S. zijn fox en het zeer eenvoudige keukenmeisje. Marieke was, ten tijde van het bombardement, toen alles vluchtte, Antwerpen niet heel ver uit geweest en deed mij omtrent haar avonturen, het volgende relaas:
- We waren met twee families des Woensdags achtergebleven want vader wilde niet vertrekken. Als hier de bommen vallen", zei hij, Js het tijd genoeg". We moesten terug ons bed in. Ge ziet van hier, of we sliepen.
De andere familie, die met ons was, had gezegd: Zoolang er nog een steen over is zullen wd hier blijven." Maar zonder dat we het merkten zijn ze in den nacht vertrokken.
Mijn zuster Leen en ik, we lagen bij malkaar. En plotseling hoorden we de bommen fluiten! We gelooffien het eerst niet, en durfden er niet van te spreken.
's Morgens heel vroeg, toen we ons aant aankleeden waren, kwamen twee soldaten bij ons binnen.
Maar we vertrokken. Bij Hoboken echter stond het zoo vol karren, dat we er niet doorheen konden geraken. We keerden toen terug. De Belgische soldaten waren, bij de buren, al bezig met de konijnen dood te maken! Een molen en een paviIjoeritje brandden, niet ver van ons huis, door de Belgen zelve in brand gestoken.
We gingen nu met een stootwagen, waarop we van alles mee wilden nemen, naar de WilrijIcsehe Poort en trokken zoo de stad binnen. Onderweg sloot zich familie van ons bij ons aan. Er waren nog veel vluchtelingen op de been, hoewel de grootste stroom den vorigen dag al vertrokken was.
Een bom van uit een Zeppelin was hier bij de Poort neergelcomen en had een karreke met een paard getroffen: het paard lag claar dood in zijn bloed.
Heel de stad door wandelden we over brokken puin, dakpannen en glas. Op de Isabellalei, bij den patroon van mijn vader, laadden we het meeste van ons goed weer af: het was te veel om mee te nemen; en van de rest maakten we pakskes, die we zelve konden dragen.
We trokken nu naar de haven en wilden mee de Scheldebrug over. We zaten en zaten op de steenen gaanderij bij de brug, maar de stoet bleef altijd even dicht. Dan verscholen we ons in den kelder van een drukkerij, waarvan de concierge juist zou vertrekken. Zulde goed passen op het huis?" vroeg hij telkens. En dan schreide hij weer! Maar hii vertrok, en we bleven met tien menschen over. We hielden ons daar stil tot Vrijdag smorgens. Het was pikkedonker en we hadden niets te eten. We sliepen elk op een bak of een plank. Vader ging met een ander nog aart 't wan delen naar de Groote Markt. lk kwarn maar eens eventjes buiten.
De lucht was vuurrood!
Des Vrijdagssmorgens trokken we dan aan deze zijde van de Schelde naar het Noorden op ; voorbij Lillo tot Berendrecht.
We waren daar op een hoeve zeker met twee-honderd menschen; sommigen bleven, anderen trokken verder naar Holland, weer anderen kwamen nieuw aart. We lagen er in het stroo, op de zolders, in de stallen, en waar er maar een plaatske was. We sliepen, naast ons een paard. Maar ik zou dat niet meer willen doen! Nooit meer! Liever was ik dood!
We zaten den volgenden dag in het gras, en wandelden ieder met een boerenjongen aan ons arm, tot Zandvliet. We moeten toch brood vinden!" zeiden deze. Er was er echter geen te krijgen.
Gelukkig had moeder er nog!
Te Zandvliet staken zich heel wat soldaten in burgerkleeren. Sommigen braken er de leegstaande huizen voor binnen. Soms bleek dan, dat het huis niet leegstond, maar dat de bewoners deden alsof het zoo was, en zich er in hadden opgesloten !
Een groepje vluchtelingen te Berendrecht kookte, boven een vuurke, met haar en al een varken, dat ze gestolen hadden; ze krabden het haar erdan af, en aten het zoo.
Die menschen sliepen met twintig in een klein hutteke. Een ruzie en kabaal dat ze s nachts maakten! Een van de wijven vooral wilde zich maar niet stil houden, omdat haar man er nog niet was.
s Zaterdagsavonds, toen de meesten al in't stroo gekropen waren, kwamen de Duitschers te Berendrecht, en nauwelijks deden ze den stal open, of alles wilde op de vlucht slaan. Maar ze zeiden: ,Schlafen Sie nur" en gingen stillekes weer weg om binnen in huis logies te vinden. Een van hen hield de wacht voor de poort.
We gingen des Zondags morgens maar weer naar ons huis terug.
Och ja, verzuchtte Marieke, we hadden beter gedaan met te blijven.
XCIV
Juffrouw Q, een schilderes, in het portretvak zeer bedreven, verhaalde mij haar wederwaardigheden in dezen trant:
- Voor den aanvang van het bombardement trek ik, in gezelschap van mijn broer, met pak en zak naar den pastoor. We brengen er op gezellige wijze het koffieuurtje door en hooren slechts in de verte het geschut. We zien hier, nu en dan, een kort weerlicht, dat als een flauwe bliksem is die uit den grond opstiigt.
Zou men de stad al beschieten ' ? vraagt een van ons.
- Wel neen, dan zouden we het fluiten van de granaten wel hooren !
Toch vielen de bommen in Berchem.
We waren met een twintigtal menschen. Uit voorzorg waren in verschillende kamers matrassen tot een slaapplaats neergelegd. Opeens - daar klinkt het lange gefluit !
Een twee drie wordt alles opgepakt en overgebracht naar de nieuwe kelders onder de kerk waar we dertig uur aan een stuk door vertoeven.
Eerst brandde er het electrische licht. Uit vrees echter voor kortsluiting werden al gauw de kabels doorgesneden en we behelpen ons met kaarsen.
Het duurt niet lang, of we weten precies of de aansuizende granaat bij ons in de buurt neerkomen zal of niet: dan vormt de matras een soort schut, waarmee elk zich zooveel mogelijk bedekt. Het is, of men de vuurmonden op zich voelt gericht!
En telkens als een granaat uit elkander barst, lijkt het, alsof zij loodrecht door het dak is neergekomen, op den steenen vloer te pletter valt, en met ijselijk geweld de beide wanden van de woning tegen elkander doet klappen.
Soms raakt men overmand en slaapt een oogenblik in. Maar rust geeft het niet: telkens opnieuw wordt men wakker, vermoeider, met geschokter zenuwen dan tevoren.
Drie kinderen slechts, waarvan de oudste tien jaar is, slapen als rozen, en spelen, of er geen gevaar bestaat.
Sommigen van de volwassenen zitten ineen gedoken, wezenloos. Anderen, als de pastoor, wandelen rond : Ik ga, zegt hij, de verschillende forten eens inspecteeren", houdt er het goede humeur in en presenteert sigaren. Zelf rookt hij een pijp.
De rechter, wiens buik wel een okshoofd lijkt, ligt achtereen muurtje en beschermt zijn lichaam voortdurend met een tweede matras; zijn boord, tweemaal zoo wijd als dat van een ander, hangt aan een spijker bij den ingang: als het boord van een. kermisreus, dat men tentoonstelt ten bewijze, hoe dik en groot hij is ! lk zie het boordie hangen, kan niet nalaten eventjes om een hoekie te kijken en zie den rechter, vervaarlijk snurkend, als cen nijIpaard aan den oever der rivier! Ik barst in niet te stelpen lachen uit; allen komen kijken ; ik doe mijn best om verontschuldigingen te stamelen ; maar allen, ook de pastoor, lachen mee...
Als we eindelijk weer vrij komen, gaan we onmiddellijk kijken naar de schade, die een op twintig meter van ons neergekomen bom heeft aangericht. Door een muur van een halven meter dikte is een gat van enkele meters diameter heengeslagen; daar het huis niet in elkaar is gestort, ziet er binnen alles onbegrijpelijk verwilderd uit; alles is stuk; alle kalk ligt van de plafonds en van de muren, die vol gaten zijn ; de meubels zijn versplinterd en dooreengesmeten; een kast met porselein staat op haar kop maar een kopje staat er, op zijn schoteltje, nog recht in overeind!
brandende olie depot te Antwerpen, oktober 1914