- Uit het boek Belgie en Duitsland
- 'Het Gemartelde Andenne'
- door Henri Davignon, 1915
Duitse Wreedheden in Belgie, 1914
gefusilleerde burgers uit Andenne
"De Duitsche troepen die den linkeroever wilden bereiken, verschenen te Andenne op Woensdag morgen, 19 Augustus. De voorwacht uhlanen vond de brug onbruikbaar. Een regiment Belgisch voetvolk had die denzelfden dag, een uur of 8 te voren doen springen. De uhlanen maakten rechts omkeert, na de kas der gemeente geledigd, en den burgemeester, dokter Camus, een zeventigjarigen grijsaard, mishandeld te hebben. Deze had, sedert enkele dagen reeds, zeer nauwkeurige voorzorgen genomen om te voorkomen dat de bevolking aan de vijandelijkheden eenig deel nemen zou. Aanplakbrieven hadden tot kalmte aangezet. Al de wapens waren in het stadhuis ondergebracht. Persoonlijk hadden de overheden zekere inwoners bezocht en hun op het hart gedrukt wat ze doen en laten moesten.
"In den namiddag kwam het gros der troepen te Andenne aan. De regimenten gingen uiteen in stad en omstreken; onderwijl werd aan eene scheepsbrug begonnen, die slechts 's anderendaags klaar was.
"In den beginne ging alles rustig toe. De troepen deden rekwisitiën waaraan voldaan werd. De soldaten betaalden hunne aankoopen en de dranken die ze in de koffiehuizen lieten opdienen. Maar bij valavond, verergerde de toestand. Was er verslapping in de tucht ontstaan, of begon het uitwerksel van den drank zich te laten voelen? Hoe het zij, de soldaten betaalden niet langer. De verschrikte inwoners dorsten niet in verzet komen. Geen enkel conflict deed zich voor. Rustig verliep de nacht.
"Op Donderdag, 20 Augustus, was de brug voltooid en trokken talrijke troepen de stad door, op weg naar den linker Maasoever. De bewoners zagen ze, van binnenshuis, voorbijgaan. Eensklaps, rond 6 uur 's avonds, knalde in de straat een vuurschot, onmiddellijk gevolgd door een fusillade. De troepen staakten den optocht en er kwam wanorde in de rangen; de verbijsterde soldaten gingen aan 't schieten in het wilde. Bij een kruisweg werd eene mitrailleur opgesteld en men begon er mee te schieten op de woningen. Een kanon wierp drie houwitsers op de stad in drie verschillende richtingen.
"Bij het eerste schot reeds vluchtten de bewoners, die voorzagen wat geschieden zou, uit de straten waar de troepen zich bevonden, in de kelders; anderen klommen over muren en hagen en trachtten te ontkomen in de velden of in afgelegen kelders. Een zeker aantal mannen die niet konden of wilden vluchten, werden weldra in hunne huizen gedood door schoten afgevuurd uit de straten of door in de huizen gedrongen soldaten.
"Dadelijk ook begon het vernielen en het plunderen in de huizen der voornaamste straten. Al de vensters, al de. luiken, al de deuren werden met bijlslagen verbrijzeld; de meubels opengebroken en vernield. De soldaten bestormden de kelders, bedronken zich, sloegen de flesschen wijn die ze niet konden meenemen stuk, staken eindelijk een zeker aantal huizen in brand. Des nachts, nogmaals en herhaaldelijk fusillades. Gansch de bevolking, met schrik bevangen, bleef in de kelders schuil.
s Anderendaags, Vrijdag 21 Augustus, vanaf 4 uur 's morgens, verspreidden de soldaten zich in de stad, joegen gansch de bevolking op straat, mannen, vrouwen en kinderen dwingende te loopen met opgeheven handen. Wie niet spoedig genoeg gehoorzaamde of de in het Duitsch gegeven bevelen niet verstond, werd onmiddellijk neergeveld. Wie poogde te ontvluchten, werd gefusilleerd. Op dit oogenblik werd Dokter Camus, wien de Duitschers een bijzonderen haat schenen toe te dragen, door een vuurschot gewond en met een bijlslag afgemaakt. Zijn lijk werd bij de voeten op een afstand weggesleept.
"Een Vlaamsch uurwerkmaker, sedert korten tijd in de stad gevestigd, kwam op bevel der soldaten uit zijne woning, zijn schoonvader, een ruim tachtigjarigen grijsaard, ondersteunend. Natuurlijk kon hij de twee handen niet opgeheven houden. Een soldaat viel op hem aan en bracht hem een bijlslag toe in den nek. Hij stortte stervend neder voor zijne deur. Zijne vrouw kwam hem ter hulp gesneld. Zij werd in hare woning teruggedreven en woonde machteloos den doodstrijd bij van haren echtgenoot. Een soldaat dreigde haar met zijnen revolver te dooden, indien zij den drempel dorst overschrijden.
"Onderwijl werd gansch de bevolking, naar de "place des Tilleuls" gedrongen. Grijsaards, kranken, tot gebrekkelijken toe werden er op kruiwagens heen gevoerd, anderen door bloedverwanten gesteund of gedragen. De mannen werden van de vrouwen en de kinderen gescheiden. Allen werden afgetast, maar geen enkel wapen werd ontdekt. Een ongelukkige had eenige ongebruikte omhulsels van Duitsche en Belgische kogels op zak. Hij werd onmiddellijk in hechtenis genomen en afgezonderd. Zoo ook een schoenmaker die sedert een maand een wonde aan den vinger had. Een werktuigmaker werd aangehouden wijl hij een Engelschen sleutel bij zich had, die als wapen werd aangezien; een andere, werd vastgegrepen wijl uit zijne houding onverschilligheid of misprijzen voor het gebeurende scheen te blijken. Al die ongelukkigen werden onmiddellijk, in 't bijzijn der menigte, voor den kop geschoten. Zij stierven manhaftig.
"Op goed geluk-af, namen de soldaten, op bevel der officieren, veertig of vijftig mannen uit de groep; zij werden medegevoerd en gefusilleerd de eenen langsheen de Maas, de anderen nabij de gendarmerie.
"Lang werden de mannen ter plaatse opgehouden. Twee gekwetste stumperds had men er aangebracht: de eene met doorschoten borst, de andere door een bajonnetsteek gewond. Ze lagen met het gezicht ten gronde; hun bloed leekte in het stof, en ze smeekten aanhoudend om drinken. De officieren verboden den inwoners hun hulp te bieden. Een soldaat werd bekeven omdat hij hun zijne veldflesch had willen toereiken. Dien dag nog stierven beiden.
"Terwijl, op de "place des Tilleuls," dit drama plaats had, doorliepen andere groepen soldaten de buurt, hun vernielings-, plunderings-en brandstichtingswerk voortzettend. Acht tot dezelfde familie behoorende mannen werden naar eene weide gebracht, op vijftig meter afstand van het huis van één hunner. De eenen werden voor den kop geschoten, de anderen gedood en met bijlslagen verminkt. Bijzondere verwoedheid betoonde een groote rosse soldaat, met een litteeken over het gelaat, bij het verminken der slachtoffers. Een kind werd in de armen zijner moeder met bijlslagen gedood. Een jongentje, eene vrouw werden gefusilleerd.
"Rond 10 uur 's morgens, werden de vrouwen door de officieren verwijderd, met bevel de dooden op te nemen en de bloedplassen in de straten en op de woningen te doen verdwijnen. Bij middag, werden de overlevende mannen, ten getale van 800 ongeveer, als gijzelaars opgesloten in drie huisjes nabij de brug. Onder geen voorwendsel, was het hun toegestaan die te verlaten: zoodanig waren zij er in samengepakt, dat ze zelfs niet konden neerzitten. Weldra werden die gevangenissen tot walgelijke hokken. Later werden de vrouwen aanzocht voedsel aan hunne verwanten te brengen. Vele onder haar, vreezende verkracht te zullen worden, waren op de vlucht geslagen. Enkel den volgenden Dinsdag, werden de gijzelaars definitief in vrijheid gesteld."
Tekst van het Xle verslag van de Commissie van Onderzoek.
Het Gemartelde Dinant
"Vrijdag, 21 Augustus, rond 9 uur's avonds, rukten Duitsche soldaten, van de baan naar Ciney gekomen, langs de "rue St. Jacques" de stad binnen. Zonder eenige aanleiding, begonnen zij in al de vensters te schieten, doodden een huiswaartskeerenden werkman, wondden een anderen inwoner en verplichtten hem te roepen: "Leve de Keizer." Aan een derden brachten zij bajonnetsteken in den buik toe. Zij overrompelden de koffiehuizen, eischten alkohol op, bedronken zich en vertrokken na verscheidene huizen te hebben in brand gestoken, en na deuren en vensters der andere woningen te hebben ingeslagen.
"De met schrik en verbijstering geslagen bevolking hield zich schuil in de woningen.
"Den 22n Augustus, een Zaterdag, was alles betrekkelijk rustig. Alle leven lag stil. Een gedeelte der bevolking, het instinct van zelfbehoud raadplegend, vluchtte de naburige velden in. Anderen, meer aan hunne haardsteden gehecht, in het volle vertrouwen dat niets geschied was wat als vijandelijke daad kon worden aangezien, verscholen zich in hunne woningen.
"Op Zondag, 23 Augustus, te 6 uur 's morgens, verjoegen de soldaten van het 108e regiment, de geloovigen uit de kerk der Premonstratenzen, scheidden de vrouwen van de mannen en schoten een vijftigtal dezer laatsten voor den kop.
"Tusschen 7 en 9 uur 's morgens, werd het eene huis na het andere door de soldaten geplunderd en in brand gestoken en de bewoners de straat opgejaagd; zij die poogden te vluchten werden onmiddellijk gefusilleerd.
"Rond 9 uur 's morgens, drongen de soldaten de mannen, vrouwen en kinderen die ze ontdekt hadden, met kolfslagen voor hen uit. Ze stuwden ze bijeen op de "place d'Armes" waar ze gevangen werden gehouden tot 6 uur 's avonds. Hunne bewakers vonden er genoegen in te herhalen dat zij weldra zouden gefusilleerd worden.
"Rond 6 uur, scheidde een kapitein de mannen van de vrouwen en kinderen, De vrouwen werden achter eene rij voetvolk geplaatst. De mannen werden langsheen een muur opgesteld. Een eerste rij moest op de knieën neerzitten, anderen bleven achter hen rechtstaan. Een peloton soldaten plaatste zich rechtover de groep. Te vergeefs smeekten de vrouwen genade af voor hunnen echtgenoot, hunne zonen en hun broeders. De officier beval te schieten. Hij had niet het minste onderzoek ingesteld, zelfs geen schijn van vonnis geveld.
"Een twintigtal mannen waren enkel gewond en onder de lijken nedergevallen. Tot meer zekerheid, schoten de soldaten nog eens in den hoop. Eenige bewoners van Dinant ontkwamen aan die tweevoudige fusillade. Ruim twee uren lang gebaarden ze dood te zijn, bleven onbeweeglijk onder de lijken liggen en toen de nacht was ingevallen, konden zij in het gebergte ontvluchten. Ter plaatse bleven 84 slachtoffers liggen, die in een naburigen tuin begraven werden.
"Den 23n Augustus werden de moorderijen voortgezet.
"Bewoners van de voorstad St. Pierre werden ontdekt door soldaten in de kelders eener brouwerij; zij werden ter plaatse gefusilleerd.
"Daags te voren, hadden vele werklieden der zijdefabriek Himmermet hunne vrouwen en kinderen eene schuilplaats gezocht in de kelders der fabriek, met enkele buren en familieleden van hun werkgever. Rond 6 uur 's avonds, besloten de ongelukkigen hunne schuilplaats te verlaten en kwamen zij, eene bevende groep, voorafgegaan door eene witte vlag, de straat op. Dadelijk werden ze door de soldaten vastgegrepen en mishandeld. Al de mannen werden gefusilleerd en met hen de heer Himmer, consul der Argentijnsche Republiek.
"Bijna al de mannen uit de voorstad Leffe werden in massa ter dood gebracht. In een andere stadswijk, werden twaalf burgers gedood in een kelder. In de "rue Emile" werd een lamme in zijn leunstoel gefusilleerd. "Rue d'Enfer" werd een 14 jarig jongentje door een soldaat neergeveld.
"In de voorstad Neffe, wordt het spoorwegviaduct het tooneel van een bloedige moorderij. Eene oude vrouw en al hare kinderen worden in een kelder gedood. Een 65jarige grijsaard, zijne vrouw, zijn zoon en zijne dochter worden tegen een muur voor den kop geschoten. Andere bewoners van Neffe worden in eene boot tot bij den "Rocher Bayard " gebracht en er dan gefusilleerd; onder hen een 83jarige vrouw en haar echtgenoot.
''Een zeker aantal mannen en vrouwen waren opgesloten op den koer der gevangenis. Rond 6 uur 's avonds, werd door een op den berg geplaatste Duitsche mitrailleur op hen geschoten. Eene oude vrouw en drie andere lieden werden gedood."
Uit het Xle verslag van de Commissie van Onderzoek.
De Moorderijen te Leuven
"Den 14den Januari 1915, heeft E. P. Valerius Claes, capucien, die reeds op menige plaats van de stad Leuven 96 lijken liet ontgraven, den put opengemaakt dien gegraven werd aan den voet van het standbeeld van de Weyer, stationplein, te Leuven.
Waren aanwezig: De Heeren Alfred Nerincx, hoogleeraar, dienstdoende burgemeester. Geneesheer Louis Maldague, hoogleeraar; dokter Dieudonné, geneesheer van de stad; de onderzoeksrechter Simons. De Duitsche Kolonel Lubbert, krijgsbevelhebber van de stad en zijn adjudant kwamen later de omstanders vervoegen. Al de straten in de buurt van het plein waren door de politie afgezet.
"Dokter Maldague, onlangs weergekeerd uit Duitschland, waarheen hij gevankelijk gevoerd werd met velen van zijn collega's van de Universiteit, was getuige geweest van de moorderijen van de burgers, vóór het station, den avond van 26 Augustus. Hij zag, dat de slachtoffers, op goed geluk af uitgekozen, verplicht waren languit op de steenen te gaan liggen. Men doodde hen met een vuurschot in den nek, den rug of het hoofd.
"De ontgraven lijken vertoonen sporen van bajonnetsteken. Vele in staat van gevorderde ontbinding, waren onkennelijk. Mevrouw van Ertrijck herkende haar man, 60 jaar oud en haar 27-jarigen zoon. Men haalde het lijk boven van een jongen van 15 jaar en de lichamen van Karel Munkemer, Edgard Bicquet, van den gepensionneerden majoor Bicquet, van A. van Gaer, O. Candries en van twee vrouwen, Mevr. A. Bruyninckx en Périlleux.
"Onder deze lichamen in een tweede graf werden zeven andere lijken ontdekt, 's Anderendaags haalde men uit een heel klein graf het lijk op van Hendrik Decorte en het groote gansch ineen gekrompen lichaam, van den Eerwaarden Heer Van Bladel, pastoor te Herent, bij Leuven."
Volgens een ooggetuige, briefwisselaar aan het Nederlandsche dagblad De Tijd."
"Om zijne godsvrucht was hij overal bekend, en door al zijn collega's als een heilige priester aangezien. Zijn liefde tot U, zijn ijver voor Uwe geestelijke en zedelijke belangen heeft hij U, 33 jaren lang, getoond; het is uit liefde tot U, dat hij, met zijn dierbaren onderpastoor de vreemde soldaten is tegemoet gegaan, voor hen eerbiedig buigend, ja, zelfs zooveel mogelijk geknield heeft, biddend en smeekend niet voor zich, maar opdat het leger zijne beminde parochie zou sparen, uwe huizen voor brand en vernieling, uwe lichamen voor doodslag behoeden. Zijn pastorie, zijn hof waren immers uwe schuilplaats, terwijl hij, gevangen genomen en op een wagen gestooten werd, naar Leuven weggevoerd, van Leuven tot Rotselaar, van Rotselaar tot Wesemaal, van Wesemaal door Putkapel en Wilsele naar Leuven teruggeleid, waar hij, gansch den nacht, staande en lijdend, heeft doorgebracht, tot op het schrikkelijk oogenblik, waar hij, na een Kalvarie van drie dagen, luidop roepend: "Onrecht, onrecht," door vier soldaten werd gesleept op de plaats van zijn marteldood."
Uit de lijkrede van Z. Em. Kardinaal Mercier, op de plechtige uitvaart van den Eerwaarden Heer Van Bladel, pastoor van Herent, te Herent den 2den Maart
"Het is bewezen:
"Dat er in verscheidene deelen van België welbewust en stelselmatig georganiseerde slachtingen onder de burgerbevolking hebben plaats gevonden gepaard met talrijke afzonderlijke moorden en andere misdaden.
"Dat in den oorlog meestal onschuldige burgers, zoo mannen als vrouwen, in grooten getale vermoord, vrouwen verkracht en kinderen afgemaakt zijn."
Besluiten van het verslag van de Engelsche Commissie.
De Marteling Van Leuven
Naar een neutralen ooggetuige.
"De Voorhoede van het leger van Von Kluck bezette Leuven zonder slag of stoot, den 10den Augustus 's middags. Eerste verkeerde voorstelling die moet worden te niet gedaan: Leuven werd niet beschoten. Gevechten hadden enkel plaats in de omgeving van Thienen en van Diest, ten Noorden en ten Oosten van Leuven. De verwoesting van deze stad werd op uitdrukkelijk bevel voltrokken door een brandstichterskorps, zeven dagen na hare bezetting. De plaatselijke bevelhebber welke ertoe liet overgaan heette Manteuffel en het is het 52e infanterie-regiment dat er gedurende deze eerste dagen legerde.
"De brand nam aanvang om halfacht 's avonds, op 25 Augustus. Terwijl de stad allerwegen brandde, schoten de Duitschers de ongelukkigen neer welke hunne vlammende woningen ontvluchtten. Het was een nacht vol ondenkbaar afgrijzen. Het meerendeel van de inwoners slaagden er nochtans in te ontkomen langs de achterplaatsen en de hoven. Zulks deed ik eveneens, wanneer rond middernacht de huizen begonnen te branden in de nabijheid van de woning welke ik betrok in de Justus Lipsiusstraat.
"'s Anderendaags 's morgens werd ik gevangen genomen en rond 10 uur naar het station gevoerd.
"Bij mij was er een Spanjaard, Pater Catala, onder-consul van Spanje, sinds weinigen tijd, en overste van een college in de Stationstraat dat in brand werd gestoken ondanks de Spaansche vlag welke boven de deur uitstak. Tot deze eerste gevangenen-groep ten getale van zeventig tot tachtig, behoorden zeer achtbare lieden, advocaten, geneesheeren e.a. Wij waren met ons vijven vreemdelingen: Pater Catala, drie Spaansche jongelingen en ik. Men stelde ons op rijen van vier tusschen soldaten welke ons hoonden en onbeschoft bejegenden. Bij den ingang van de Stationstraat, lag er een gedeeltelijk verkoold lijk, in de gangen van het station lagen vijftien of twintig lijken van neergeschoten burgers. En vooral in die wijk van de stad sloeg rook en vlammen op. Dagen van onbeschrijflijke ontsteltenis!
"Ik hield in de hand mijn paspoort dat mijn hoedanigheid als vreemdeling bewees. Ik trachtte op welke wijze ook te ontkomen aan den dood, welken ik dreigend wist, want de Duitschers, zoo soldaten als officieren waren op dat oogenblik geen menschen meer, maar wilde dieren. God alleen, door een wonder, vermocht ons te redden. Men wilde van mijn pas niets af weten. Telkenmale ik het beproefde mijne onschuld te bewijzen en mijne Amerikaansche nationaliteit, bedreigden en sloegen mij de officieren. Toen ik zag dat alles nutteloos was, berustte ik in mijn lot en bereidde me voor tot den dood; mijne gezellen deden dit ook.
"Rond elf uur stelde men ons op weg naar Mechelen, waar in den omtrek, Belgen en Duitschers streden. Rechts en links van de baan, stond alles in laai. Te Herent, vijf kilometer van Leuven, zag ik in een muurhoek het lijk van een twaalf-of dertienjarig meisje, levend verbrand. Al den tijd dat wij op weg waren, mishandelde men ons wreed. Men gebood ons te loopen, te staan, te stappen, onder de sabel-, kolf en lansstooten. We werden gestampt en bespuwd. En wat al beleedigingen, o mijn God! Ik ondersteunde een kranken ouderling, die voort kroop aan mijn arm om aan den dood te ontsnappen, want men zou hem hebben doorstoken met een bajonnet of met een kogel doorboord, was hij blijven stilstaan. En allen bekeken we mekaar van tijd tot tijd verbaasd over dergelijke barbaarschheid. Eindelijk, kwamen wij bij een veld, negen of tien kilometer van Leuven. Men hield halt en een officier zegde ons dat men ons ging neerschieten. Hem herhaald hebbende dat ik een Zuid-Amerikaan was, zooals bleek uit mijn paspoort, riep hij uit met vlammenden blik, dat ik eerst van al zou neergeschoten worden, "omdat ik in mijne kerk geweren, mitrailleurs en andere wapenen had verborgen gehouden," en hij legde mij het zwijgen op. Vervolgens bond men ons de handen op den rug met onze eigen zakdoeken; de soldaten stelden zich op rij en men bracht alles in gereedheid voor de terechtstelling; zoo liet men ons gedurende een kwartuurs in doodsangst.
"Vervolgens werden we in groepen verdeeld altijd met gebonden handen, vóór de soldaten welke vooruitrukten in verspreide linie en men deed ons alzoo voortgaan langs de akkers van dorp tot dorp, naar de Belgische linies.
"Bij het vallen van den nacht kwamen we aan te Campenhout, waar we den nacht doorbrachten, opgesloten in de kerk, terwijl rondom gestreden werd. Den volgenden dag werden wij, Pater Catala, de drie jonge Spanjaarden en ik, vrijgelaten. Na duizend moeilijkheden konden we Brussel den 27sten Augustus 's middags bereiken. Wat betreft de andere gevangenen, allen Belgen, zij moesten steeds voor de vechtende linie vooruit tot bij Mechelen waar men hen eindelijk op vrije voeten stelde.
"De andere inwoners van Leuven werden niet beter behandeld. Vele werden gevankelijk gevoerd naar 't hartje van Duitschland (Munsterlager); vele duizenden werden naar Thienen gesleept, duizende anderen verbleven een heele week in de bosschen, met als voedsel alleen de aardappelen welke zij in de velden gingen uittrekken. Op 27, 28 en 29 Augustus was Leuven verlaten en de Duitschers maakten daarvan gebruik om geregeld te plunderen huis voor huis, wat niet verbrand werd, zoodanig dat de familiën die nadien terugkwamen en wier woningen nog recht stonden enkel daar nog de muren vonden.
"Wat de Duitschers hebben gedaan te Leuven en gansch België door, is onnoembaar. Het verhaal daarvan zou bundels vullen. Wat mij aangaat, wijl God mijn leven redde, ben ik tevreden in de gelegenheid gesteld te zijn geweest zoovele onrechtvaardige daden te zien en na te gaan, welke het Duitsche militarisme met schande overladen en van dewelke trouwens getuigen waren, zoo zij zelf ervan niet de slachtoffers zijn geweest, zoovele vreemdelingen onder anderen Zuid-Amerikanen, Urugeezen, Brazilianen, Colombiërs, enz., welke eveneens voor de waarheid ervan kunnen instaan.
"MANUEL GAMARRA
"Parageesch priester, student te Leuven."
Brief gericht tot den Belgischen gezant te Buenos Ayres verschenen in de "Courrier de la Plata," en in de "Argentina " van 4 Maart 1915.
foto van Aerschot uit het boek 'Fighting in Flanders'
Leuven En Aerschot
"We vervolgen onzen weg naar Leuven. Hier in den omtrek van het Station, is er geen enkel huis dat niet werd getroffen, laat ik zeggen verwoest. We stappen uit den trein en trekken de brandende stad in. Nooit zag ik zoo iets! De schoonste huizen van de hoofdstraat waren allemaal aan 't branden en de plundering ving aan. Inzonderheid de plundering van wijn en gij hadt moeten zien op welke wijze! Eenieder had er zooveel als hij dragen kon. Den nacht hebben we in de kazerne doorgebracht en hebben meegedragen al wat ons kon dienen. . . .
"Den 31sten Augustus trokken we Aerschot binnen om het Station te bewaken.
"Den 2den September had ik wat rust welke ik gebruikt heb om de stad te bezichtigen; niemand kan zich den toestand voor oogen brengen in denwelke zij zich bevindt wanneer hij haar niet heeft gezien. De mannen en de vrouwen en wellicht ook de priesters hebben zich in de kerk verscholen. Men heeft twintig of dertig van de vrouwen losgelaten welke erin waren, doch de mannen bleven opgesloten. De vrouwen hebben zich papieren moeten aanschaffen om bij de forten door te mogen, en in gansch mijn leven zal ik nooit meer zooveel wijn drinken als ik er hier gedronken heb.
"Den 5n hebben we opnieuw een rit afgelegd van 50 kilometer tot Diest om er mond- behoeften te halen. De 1ste Compagnie ontving het overschot. Ik heb drie mannen gedood en 4 gewond. Den 6den September was een dag van rust. Alleen hebben we naar Duitschland 300 Belgen gezonden onder wie 22 priesters waren. Het was wreed om zien hoe de vrouwen en de kinderen van hen afscheid namen. Al die lieden zijn opgehitst door de priesters welke in de kerken predikten dat zij op de Duitschers moesten schieten en dezen dooden om in den Hemel te komen."
Uittreksels uit het dagboekje van een soldaat cyclist in dienst getreden te Burg den 15den Augustus.
"Van Roosbeek af begonnen wij te vatten wat de oorlog is: afgebrande huizen, met kogels doorboorde muren, uurwerkplaat van den toren door een houwitser neergeslagen enz. Enkele kruisen, hier en daar verspreid, wijzen het graf der gevallenen aan. Wij rukken Leuven binnen; de stad lijkt wel een militair mierennest. Het bataljon Landsturm van Halle komt binnen: het sleept allerlei zaken mede, inzonderheid flesschen wijn, en velen onder hen waren dronken. Een peloton wielrijders, tien man sterk reed door de stad op zoek naar onderdak; de stad was in zulken staat van verwoesting dat men zich onmogelijk een erger beeld ervan zou kunnen voorstellen. Langsheen de straten brandende en instortende huizen; enkele huizen waren recht gebleven. Voort ging het over stukken gebroken glas; stukken hout stonden en lagen te branden enz. De geleiddraden van tram en telefoon slierden over de straten en versperden die.
"De nog recht gebleven statiën waren met "ingekwartierden" gevuld. Eens in het stationsgebouw terug, wist niemand wat er hoefde gedaan. Eerst waren slechts enkele troepen de stad binnengetrokken, maar nu trok het bataljon in dichte gelederen door de stad, om de eerste huizen binnen te breken en wijn en andere dingen nog te kapen, pardon, op te eischen. Het leek wel een losgelaten troep jachthonden, ieder deed naar lust. De officieren gingen vooraan en gaven het goede voorbeeld.
"Een nacht in een kazerne, talrijke dronkaards, en 't was ermee gedaan.
Die dag vervulde me met onbeschrijfelijke verachting."
Uittreksel uit het aanteekenboekje van Gaston Klein, behoorende tot de 1e Compagnie Landsturm, in dato van 29 Augustus.
(De origineelen zijn in bewaring gebracht bij den Belgischen Generalen Staf.)