uit ‘Het Leven Geillustreerd’, jaargang 9, No. 41a, 15 october 1914 - Amsterdam
'Antwerpen Gebombardeerd'
door Nederlandse verslaggevers K. E. L. B. en Tervooren
 
Van het Oorlogsterrein

Antwerpse vluchtelingen in de bossen rondom Roosendaal

 

Rosendaal, 12 October

Het is nu juist een week geleden, dat ik hier arriveerde, om te trachten van hieruit het belegerde Antwerpen te bereiken. Dat was toen nog in handen der Belgen en de eerste pogingen, die wij aanwendden,om er via het Hollandsch-Belgische grensplaatsje Putte of over Esschen te komen, mislukten, doordat men wel steeds uit Antwerpen kon vluchten, doch de poorten, voor hen, die de stad wilden binnengaan, onherroepelijk gesloten waren.

Bij een poging door Esschen te komen, hield men ons zelfs voor spionnen en kostte het ons zeer veel moeite weer het veilige Hollandsche grondgebied te bereiken. Ons voornemen het bombardement mede te maken en de merkwaardige bijzonderheden van zoo'n beschieting op onze gevoelige plaat vast te leggen, moesten wij dus opgeven en mij restte niets anders dan te Rosendaal de eerste de beste gelegenheid, om tot de belegerde vesting door te dringen, kalm af te wachten en tijdens dat verblijf te Roosendaal had de groote vlucht uit Antwerpen plaats. Woensdagmorgen begon het in ten onafgebroken stoet.

Dag en nacht duurde deze reusachtige volksverhuizing voort. Het was een hartverscheurend schouwspel, in de dagbladen intusschen reeds uitvoerig vermeld. Ik zal hier dan ook niet in herhalingen vervallen en geen geregeld verslag geven van al de namelooze ellende, die ik zag.

Slechts wil ik hier en daar een greep doen uit mijn geheugen en enkele herinneringen neerschrijven van eenige tooneelen uit die eindelooze reeks van diepste smarten en vertwijfelingen, welke aan mij voorbij gingen, om u hierdoor een geringen indruk te geven van de verschrikkingen der Antwerpsche vlucht.

In den corridor van het station alhier, vond ik in het niet te beschrijven gedrang van wanhopige vluchtelingen, een vrouw zitten op haar haastig in een linnen zak bijeengepakte bagage, een kindje van een jaar of vijf klampte zich krampachtig aan haar vast. Ik vroeg haar of ik haar helpen kon en waar zij heen ging. Zij wist het niet. Haar man was in den oorlog, maar had gezorgd, dat dit over de grens kwam, weg uit die hel. Zij vroeg of zij hier nu werkelijk veilig slapen kon. Waar zij heen ging?

Och, zij wist het niet. Het kon haar ook niet schelen. Als zij maar veilig was.

Aan het station kwam een luxe auto aanrijden. De eigenaar was in der haast gevlucht met achterlating van alles, totaal geruïneerd. Zijn eenige bezitting was de auto, die verkocht hij voor 1000 gulden.

Voor mijn hotel hield in den vroegen morgen een wagen met vluchtelingen stil en daarop bevond zich een oude man, die stervende was en door den priester onderweg werd bediend. Hij was met z'n kleinkind, een jongetje van 4 of 5 jaar, gevonden, terwijl hij op de berm van den weg in doodstrijd lag. Het kind huilde naast hem.

Wij konden nog uit hem krijgen, dat de Koning der Belgen peet was over het kind. Verder had men geen nadere inlichtingen van hem kunnen vernemen. De arme kleine werd door den geestelijke medegenomen en gebracht in het ziekenhuis.

Op een schutting vond ik met krijt geschreven de volgende mededeeling:

„Berman, Antwerpen, zoekt zijn vrouw, verblijft in deze straat.

Op den muur van een huis: „De vrouw van Emile Amiens is hier".

Dergelijke noodkreten las ik hier op muren en schuttingen; bij honderden.

Een troep geïnterneerde Belgische soldaten zag ik door Rosendaal trekken, geleid en omringd door talrijke hier vertoevende vluchtelingen. Daar stormt plotseling een vrouw op een der geïnterneerden af. “Jean! Jean!" schreeuwt zij, en tegelijktijd vliegt zij hem om den hals. Het was een vrouw, die haar man terugvond uit den krijg. Een andere vrouw dringt naar voren. „Zeg Jean, hoe is het met Emile, weet je wat van hem? Jean bedenkt zich een oogenblik: „Emile" zegt hij, „Emile, was ook bij ons, die komt straks binnen". Dan wendt hij het hoofd naar een van zijn kameraden en fluistert: „Emile, die heb ik zien vallen, maar dat kan ik de vrouw toch maar zóó niet zeggen".

“En weet ge, waarom wij al die ellende moeten dragen, Mijnheer", zei vanmorgen mijn Belgische buurman aan het ontbijt, „wel, omdat het tractaat van de Belgische onschendbare neutraliteit „maar een stukske papier was".

Nadat ik zoo een paar dagen al deze droevige tooneelen had meegemaakt, kwam de val van Antwerpen. Dat was het sein om opnieuw pogingen aan te wenden toegang tot de stad te krijgen. Wij probeerden het eerst over Esschen, maar konden toen geen koetsier vinden, die ons daarheen durfde brengen. Zij beweerden, dat er voor Antwerpen nog gevochten werd. Wij besloten toen met een auto tot Putte te rijden en van daar te voet verder te gaan. Dat wij werkelijk ditmaal de vesting bereikten, blijkt uit het hiervolgend wekelijksch oorlogsartikel van onzen collega Tervooren, aan wien ik hier overlaat te verhalen, hoe wij Antwerpen kort na het bombardement aantroffen. Het bleek, dat bij terugkomst aan de grens onze auto door een misverstand was teruggereden naar Rosendaal; en zoo kwam het, dat wij na een avontuurlijke nachtelijke tocht de een te Bergen op Zoom de ander te Rosendaal aanlandden.

K. E. L. B.

 

verwoeste huizen in de Schoenmarkt, nabij het militaire hoofdkwartier
 

Amsterdam, 13 October

Nauwelijks was ik de vorige week uit Rosendaal teruggekeerd, of daar kwam, ongedacht spoedig, het bericht, dat Antwerpen was gevallen, dat deze vesting, die algemeen werd beschouwd als een der sterkst verdedigde plaatsen der wereld, in niet meer dan twaalf dagen den belegeraars was in handen gevallen.

Het spreekt wel vanzelf, dat ik weer dadelijk op den trein zat, om andermaal Rosendaal op te zoeken, vanwaar ik dan zou trachten, Antwerpen te bereiken.

't Was Zaterdag, of liever, ten gevolge van de buitengewoon langzame manier, waarop je tegenwoordig in ons vaderland reist, Zaterdagavond, toen ik er aankwam; eerst Zondagmorgen kon ik dus, samen met onzen medewerker K. E. L. B., die mij op dezen tocht zou vergezellen, op stap gaan naar het arme Antwerpen.

Op stap, want de auto was ditmaal contrabande, alleen reizigers, die te voet den tocht naar de beschoten veste wilden maken, werden doorgelaten.

't Was een wandeling van een uur of vier, die we, nadat ik heel de stad had doorkruist om foto's te nemen, ook weer terug moesten maken. Maar wat was er aan te doen. En bovendien, hoeveel duizenden hadden in de laatste dagen denzelfden langen weg al afgelegd, toen ze vluchtten uit de stad, die door het granaatvuur tot een hel geworden was. En hoeveel vrouwen en kinderen waren er niet onder die duizenden? Wat die konden ....

In Putte, het half op Nederlandsch, half op Belgisch gebied liggende dorpje, begon de tocht, die ons heel wat ellende te zien zou geven. Want nog steeds duurde de exodus uit Belgiës laatste bolwerk voort; heel de weg was bezaaid met vluchtelingen en in de bosschen ter weerszijden hadden talrijke families zoo goed en zoo kwaad als het ging van wat stokken en beddegoed, tafelkleeden, enz., hutten gebouwd, waarin ze den nacht hadden doorgebracht, op deze wijze althans eenigszins beschermd tegen de gure nachtvorst.

Maar over de ellende van die duizenden heb ik in mijn vorig artikel reeds geschreven, heeft ditmaal bovendien de heer K. E. L. B., reeds een en ander gezegd, zoodat ik nu maar eens een grooten sprong zal nemen en over de vier uren heenspringend, mij plotseling zal plaatsen in de stad Antwerpen.

De brug over het kanaal, die aan deze zijde toegang tot de stad geeft, overgaande, trof mij al aanstonds de stilte, die hier niet den storm vooraf ging. maar er op was gevolgd. Heel die buitenwijk was verlaten, maar al viel mij dit ook op, beklemmend werkte het op mij, toen ik, ruim een half uur later voor de Middenstatie aankomend, ook daar het groote plein ervoor haast zonder leven vond.

En dan de Keizerlei, die anders zoo drukke boulevard met zijn rijtuigverkeer en zijn trams, met zijn vroolijke winkels en café's! Nog geen tien menschen waren er te zien en die enkele liepen er dan nog met bedrukte gezichten, als treurend over een goeden vriend, die van hen was weggegaan, die van hen was vervreemd. De goede vriend, de stad, was hen nu vreemd geworden, met al die Duitsche soldaten er in, loopend in groepjes of alleen langs de meerendeels gesloten winkels.

Hun schoone Antwerpen, waarop ze trotsch waren, was niet meer van hen, ze hadden het moeten overgeven aan den vijand, om te voorkomen, dat heel de stad werd platgeschoten, zooals nu reeds een deel ervan was verwoest.

Hier, in het eigenlijke centrum, hadden de Duitschers geen schade aangericht; wèl kwam er telkens een „obus"' over heen gevlogen, maar die viel dan gewoonlijk buiten de stad neer, om dood en verderf te zaaien in de gelederen der Belgische en Engelsche verdedigers. Het was in hoofdzaak het Zuiderkwartier, dat geleden had van het bombardement, maar toch, ook daar was het niet zoo heel erg. Laat ik het maar dadelijk zeggen, dat de berichten, die ook in de Nederlandsche dagbladpers de ronde hebben gedaan, als zou Antwerpen van alle kanten in brand staan, buitengewoon overdreven waren. Hier en daar is wel vernield, zijn een groep huizen afgebrand, maar onmiddellijk hebben de pompiers, geholpen door de Duitsche soldaten, de branden gebluscht.

Dat is het dan ook niet wat je het meest treft, als je nu in Antwerpen loopt — het is de stilte, de groote leegte der straten, de zwijgende menschen, die je tegenkomt, die je benauwd maken, die je doen voelen, dat hier iets heel ergs is gebeurd.

Waar we kwamen, overal was 't hetzelfde, overal die nare droefgeestigheid, overal die groote leegte in de straten, waarin geen enkele tram, geen enkel rijtuig rijdt, geen enkele krantenjongen je toeschreeuwt.

Neen, Antwerpen is Antwerpen niet meer; de gedrukte stemming verschilt te veel met de vroegere uitgelaten vroolijkheid der stad.

Velen zijn er gevlucht voor de granaten, maar velen ook zullen er zijn, die het niet langer konden uithouden in deze benauwenis, die de smart, waaronder zij gebukt gingen, hier telkens nieuw voedsel zagen geven en die daarom besloten heen te gaan en elders betere tijden af te wachten.

Een uur of drie ben ik in Antwerpen geweest. Ik heb de stad doorkruist in alle richtingen, overal zoekend naar de reusachtige verwoesting die er volgens de telegrammen moest zijn aangericht. Maar ik vond ze niet.

En toen ik er voorbijgangers naar vroeg, toen vertelden ze mij, dat er in de berichten schrikkelijk was overdreven en dat geen groote gebouwen waren getroffen door het bombardement — enkel maar hier en daar eenige particuliere woningen. En de adressen werden me gegeven. Toen ben ik gaan kijken, gaan kijken en gaan kieken en wat ik heb geoogst dien dag, wordt in dit Extra nummer van Het Leven weergegeven.

Het zwaarst getroffen zijn de Schoenmarkt en de hoek van Volksstraat en Geuzenstraat, waar heele blokken huizen zijn verbrand, terwijl in de Verbondstraat en in de Van Breestraat respectievelijk acht en twaalf fraaie heerenhuizen een prooi der vlammen zijn geworden. Wel is er nog op tal van andere plaatsen brand uitgebroken tijdens het bombardement, maar meestal bleef die dan tot één of twee huizen beperkt, terwijl ook vele branden door de bewoners zelf zijn gebluscht. Daar kom ik aan de voornaamste oorzaak van de verschillende branden: de famile was gevlucht; er sloeg een bom in de woning en niemand zag dat die een begin van brand veroorzaakte. Er werd dan ook niet gebluscht en korten tijd daarna sloegen de vlammen uit. Waar de bewoners in den kelder waren, terwijl een bom het huis trof, is nergens brand uitgebroken, daar iedereen op zulk een gebeuren was voorbereid en emmers water had klaar staan.

Toen ik lang reeds weer op den terugweg was naar de grens, nu in donker den weg zoekend, stond nog altijd Antwerpen mij voor den geest, zooals ik het vroeger zoo vaak had gezien en daar naast het beeld van verlatenheid, dat het nu opleverde, en als ik dan weer een kampvuur voorbij liep, waarbij, in een boschje, menschen in den kouden nacht lagen te slapen, dan kon ik het maar niet begrijpen, waarom die liever daar lagen, dan weer terug te keeren naar hun stad, waar het nu zoo kalm is en waar slechts heel weinig Duitsche soldaten rondloopen, die zich, naar verschillende niet-gevluchte bewoners mij vertelden, steeds behoorlijk gedroegen en al wat zij kochten, contant betaalden.

En heel den langen weg, zag ik overal weer het beeld van de misère, dat ik ook 's morgens al had gezien, maar nu, in den donkeren avond, veel luguberder leek.

Waarom gaan toch die menschen niet terug, en blijven ze liever hier in de bosschen lijden, in plaats van thuis de rust te zoeken, die zij thans zoo noodig hebben, en die ze er nu ook werkelijk kunnen vinden?

Tervooren

 

Back to Siege of Antwerp