uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 31 Januari 1915
'Een Bladzijde Geschiedenis van Antwerpen'
Van onzen E. d. B. correspondent

De Overgave van Antwerpen - 1914

in dit huis te Contich, werd de overgave getekend

 

Antwerpen, 16 Januari 1915

Heden is de honderdste dag ingetreden sedert de Duitsche troepen de stad Antwerpen hebben ingenomen.

Nu ons gelegenheid gegund was om de noodige gegevens bij elkaar te brengen en de gewenschte tijd om het verloop ervan op eenigen afstand te overzien, wordt het eindelijk mogelijk om een overzichtelijk relaas te schrijven van de werkelijke toedracht der gebeurtenissen. De feiten staan nog te dicht bij ons, en de omstandigheden zijn er niet naar, om uitvoerige eindbeschouwingen of gevolgtrekkingen toe te laten. Maar, dat de feiten in hun onvervalscht daglicht worden geplaatst, is om velerlei redenen dringend noodig. Aan den plicht om die feiten mede te deelen mag iemand die in een gezaghebbend blad de pen voert zich niet onttrekken. Wat ik hier neerschrijf is historie. Het werd uit inlichtingen van verschillende zijden saamgebracht. De lezer zal er zich rekenschap door geven, hoe Antwerpen's lot inderdaad aan een zijden draadje heeft gehangen. Ook kan men er menige onjuiste lezing van de feiten uit verbeteren. Werd er niet ergens beweerd, dat te Antwerpen de havenbevolking aan het muiten was geslagen tijdens het bombardement en aldus de overgave had bespoedigd? Puur verzinsel: de bevolking is ontegensprekelijk kalm gebleven. Werd er niet verteld, dat de burgerlijke overheid, met name de heer Louis Franck, die, als voorzitter der pas ingestelde Inter- communale Commissie, op verzoek van burgemeester de Vos mede de leidende hand aan het roer had geslagen, tegen de inzichten der militaire overheid zou hebben gehandeld? Of nog, dat door een overhaaste overgave der stad het aftrekkende Belgische leger werd ingehaald, en zoo de Hollandsche grens over moest om niet in handen van de Duitschers te vallen? De waarheid is heel anders, zooals uit wat volgt blijken zal.

Op 4 October 1914 stemde de Gemeenteraad, in besloten vergadering, de volgende motie: «dat aan de Regeering en de militaire overheid mededeeling zou worden gedaan van den vasten wil der bevolking, dat de verdediging van de versterkte positie van Antwerpen tot het uiterste zou worden voortgezet, met geen andere bekommering dan wat het algemeen nut en de verdediging vergden, en zonder zich door het gevaar voor de personen of eigendommen der ingezetenen te laten weerhouden».

Op Woensdag 7 October brachten de ochtendbladen het officieele bericht van den bevelhebber van Antwerpen, dat de beschieting der stad aanstaande was; dit bericht was gedateerd van Dinsdag 6 October 10 uur 's avonds.

De aftocht van het veldleger begon op 5 October. Op Woensdag, 7 October om 11 uur 's avonds ving het bombardement van Antwerpen aan. Vrijdag ochtend duurde het nog onafgebroken voort, terwijl de stad brandde op een twintigtal plaatsen. Op het stadhuis hield de stadsoverheid zich sedert het begin der beschieting bestendig op: daags op de eerste verdieping, waar een paar bommen zeer in de nabijheid terecht kwamen, en 's nachts in den grooten kelder, dezelfde nog steeds uit den tijd van de Spaansche furie.

Omstreeks 4 uur in den morgen kwam aldaar het gerucht toe, dat ons leger aanstalten maakte om de pontbrug over de Schelde te laten springen. Weldra bleek inderdaad, dat het leger, met uitzondering van de bezetting der nog niet gevallen forten, Antwerpen had verlaten met opperbevelhebber en staf. Tevens, dat alle telefoon- en telegraafverbindingen afgesneden waren.

Van genoemd voornemen der militaire overheid was aan het stadsbestuur niets bekend. Kort daarop dreunde de lucht van zware ontploffingen: het waren de ponten der brug die sprongen.

Onder dit gedreun en het geluid van het bombardement vergaderden, onder voorzitterschap van den heer Franck, de volgende notabelen: burgemeester de Vos, baron van de Werve van Schilde, gouverneur der provincie, senator Rijckmans, de schepenen Albrecht, Cools, Strauss, de heer Garlier, beheerder der Nationale Bank, en de Consul Generaal van Spanje, de heer Francisco Sebra y Saïz, als deken van het Consulaire korps.

Het was 5 uur in den morgen.

Het zal wel niet vaak zijn voorgekomen, dat de burgerlijke overheid van een der machtigste vestingen der wereld vóór een even hachelijke taak heeft gestaan.

Twee oplossingen lagen vóór de hand: ofwel men zou de gebeurtenissen afwachten, met de zekerheid der voortduring van het bombardement en de kans op een geweldigen inval misschien; ofwel handelen uit naam van de eenige te Antwerpen aanwezige autoriteit, de burgerlijke overheid. Beide oplossingen boden bezwaren. Maar tegenover het bombardement dat voortging, de branden en het gebrek aan middelen om het vuur te bestrijden, viel er niet te aarzelen. Er was geen uur te verliezen. Eenige bommen méér en een windvlaag waren voldoende om onherstelbare rampen te stichten. Er dienden onverwijld stappen aangewend om het bombardement te doen ophouden: tot dien prijs alleen kon de stad van een wissen ondergang gered worden; ondergang die trouwens zonder eenige baat voor 's lands verdediging zou zijn geschied.

De toestand werd rijpelijk overwogen en besproken. Eindelijk werd er besloten, dat een afvaardiging, samengesteld uit burgemeester de Vos, den heer Franck, voorzitter, en den heer Rijckmans, ondervoorzitter der Intercommunale Commissie, waarbij zich de Consul Generaal van Spanje welwillend aansloot, zich naar den Duitschen opperbevelhebber zou begeven om te trachten het bombardement te doen staken.

Terwijl deze beraadslagingen gebeurden was de brug over de Schelde vernield geworden. Het Belgische leger had hiermede voorsprong genoeg om zich in veiligheid te brengen, althans indien van uit de richting Dendermonde de aftocht niet werd afge- sneden. Ondertusschen woedden de branden en het leek niet mogelijk het gevaar nog te laten verergeren.

Een korten tijd was er in het bombardement een zekere verstilling waar te nemen geweest, maar toen de afgevaardigden op de hoogte der Warande kwamen, herbegon het met groote heftigheid. Met als eenig richtsnoer de sporen der bommen, reden zij rechtstreeks in de richting van waar gevuurd werd. Nabij het Nieuwe Park werden, in de onmiddellijke nabijheid der auto welke hen vervoerde, twee mannen gedood. Op het zelfde oogenblik werd een der nabij-liggende forten der tweede linie door de Duitsche artillerie onder vuur genomen. In de tusschenruimten der forten waren geen troepen meer aanwezig.

De tweede fortenlinie voorbij, op de hoogte van den Boomschen steenweg, stuitten de afgevaardigden, een paar honderd meters verder, op de Duitsche voorposten.

Een officier verzocht hen zich te laten blinddoeken. De politieagenten met de witte vlag bleven ter plaatse en de auto reed, door de Duitsche troepen heen, een uur lang verderop. Te schatten naar de lengte van den rit was er een groote troepenmacht aanwezig.

Te Mechelen aangekomen, vernam men, dat het Duitsche hoofdkwartier te Thildonck (tusschen Mechelen en Leuven) gevestigd was, en daar werd dadelijk de komst der Antwerpenaren aangekondigd. Het was toen halfelf.

Een auto met officieren in reed voor en, ongeblinddoekt ditmaal, volgden de Antwerpsche heeren de baan naar Thildonck.

Generaal von Beseier, omringd door zijn staf, ontving er de afgevaardigden in het Groote Klooster. De Consul Generaal van Spanje maakte de heeren bekend en zette uiteen, dat zij de vertegenwoordigers der burgerlijke macht waren. Hij voegde er aan toe, dat zij kwamen aandringen om staking van het bombardement te bekomen.

Omtrent de nadere toedracht dier eerste onderhandelingen zijn mij geen uitvoerige bijzonderheden ter kennis gekomen; deze zullen natuurlijk later uit de bestaande oorkonden bekend worden.

Alleen moet generaal von Beseier erg opgekeken hebben, toen hij zich tegenover uitsluitend burgerlijke autoriteiten bevond, en hij wenschte te weten, waar het Belgische leger verbleven was; een vraag, waar de heer Franck, die namens de parlementairen het woord voerde, verklaarde niet te willen op antwoorden.

Ook is mij nog bekend, dat de Duitsche opperbevelhebber een der drie onderteekenaars in zijn kamp wilde houden en de twee anderen naar Antwerpen terug laten gaan om een gevolmachtigd officier te halen, opdat de stad en de forten nog dienzelfden avond in zijn bezit zouden zijn. Maar ten slotte gaf hij toe en stelde voor, dat de onderhandelingen te Contich, dichter bij Antwerpen, zouden worden voortgezet. Meteen vernamen de parlementairen, dat het bombardement was geschorst, van het oogenblik af dat hun aankomst in de vijandelijke linie was gesignaleerd. Dit was dan een eerste resultaat en het te vernemen zal zeker voor hen een opluchting zijn geweest in een uiterst pijnlijk moment.

Tegen vier uur 's namiddags bereikten zij Contich en de onderhandelingen werden hervat, ergens in een alleenstaande villa, half weggedoken onder welkend loof. Het was er doodsstil, geen ziel roerde in het verlaten dorp, waar de Antwerpsche afgevaardigden wederom stonden tegenover den Duitschen opperbevelhebber.

Het bleek nu, dat reeds tusschen twaalf en een uur, juist om den tijd toen de parlementairen Thildonck bereikten, de Duitsche troepen, die geen weerstand meer hadden gevonden, na den val van fort 5, Antwerpen waren binnengetreden.

De stad bevond zich dus alreeds in 's vijands handen.

Dat privaat eigendom en vreedzame burgers en de ontwapende burgerwachten geen letsel te vreezen hadden werd bepaald; ook dat de politie in handen der stedelijke overheid zou blijven.

Maar nadat men het hierover zonder veel moeilijkheden eens was geworden, werden de onderhandelingen lastiger.

Het gold de overgave van de nog overblijvende forten. Generaal von Beseier wilde de afgevaardigden verplichten om de forten over te geven. Deze verklaarden, dat de civiele autoriteit te Antwerpen voor het behoud der orde kon instaan en beloven, dat de burgerlijke bevolking zich niet aan vijandelijke daden tegen de Duitsche troepen zou overleveren, maar dat het hun onmogelijk was te antwoorden uit naam van de commandanten der forten.

Eindelijk werd een redactie voorgelegd, waar de eisch werd in uitgesproken, dat de forten onvoorwaardelijk zouden worden overgegeven vóór 's anderendaags middags te 12 uren, en dat ze te dien einde tot overgave zouden gesommeerd worden bij monde van een Duitsch officier, die zou vergezeld worden door een Antwerpsch notabele. Geschiedde dit niet, dan zou het bombardement herbeginnen.

De Antwerpsche afgevaardigden gaven te kennen, dat zij niet wenschten een stuk te onderteekenen waar van overgave der forten sprake in was. De generaal antwoordde, dat het hem niet mogelijk was daar vrede mede te nemen.

Nadat de bespreking eenige minuten geduurd had, nam generaal von Beseier zijn horlogie in de hand en verklaarde: «Met het oog op de mij toevertrouwde belangen heb ik tot plicht te handelen. Ik ga u eenige minuten laten om te besluiten het dokument te onderteekenen, ja of neen. Ik geef u mijn woord als soldaat, dat, zoo gij het niet onderteekent, ik vanavond het bombardement laat herbeginnen, na aan de regimenten die in Antwerpen zijn de noodige orders gegeven te hebben om zich in veiligheid te brengen».

De afgevaardigden bleven alleen. Na onder elkaar beraadslaagd te hebben, besloten zij de conventie te onderteekenen om de voortzetting van het bombardement te beletten, die een ramp zou zijn voor de stad en haar kunstschatten, en zulks zonder eenige militaire compensatie.

Maar alvorens te onderteekenen, verklaarde de heer Franck aan generaal von Beseier, dat hij toelating verlangde om denzelfden nacht, onvergezeld, de nog standhoudende forten te bezoeken om vrijelijk aan de commandanten den toestand bloot te leggen. Dit werd hem toegestaan.

Rond 7 uur kwamen de afgevaardigden terug te Antwerpen. De stad bood een tragisch schouwspel aan: in de straten geen leven; de nog aanwezige inwoners hielden zich in hun woningen opgesloten; Duitsche soldaten overal. Over heel de stad, de gloed der laaiende branden. Op het stadhuis, het oude eerbiedwaardige gebouw, in de fraaie zalen op de eerste verdieping, overal officieren en soldaten, overal de vijand. De Duitsche vlag op het stadhuis. In de trouwzaal lagen de Belgische vlaggen door den overwinnaar neergehaald.

Aan het College van Burgemeester en Schepenen werd verslag gegeven. De Conventie van Contich werd goedgekeurd.

De Intercommunale Commissie werd bijeengeroepen om, in de bijna ontvolkte stad, in de nachtelijke uren, de talrijke en hoogdringende maatregelen te nemen door de Conventie opgelegd in zake rekwisities, automobielen, vaartuigen, enz.

Een groot deel van den nacht werd daaraan besteed; en men zag aanzienlijke kooplieden, rijke bankiers, bekende advocaten, bij 't krieken van den ochtend nog op weg, bellend aan verlaten huizen, om te trachten alles in gereedheid te krijgen op het bepaalde uur en aldus de eerste moeilijkheden te vermijden.

Denzelfden avond, tegen 10 uur, vertrok de heer Franck naar de forten, ondanks de waarschuwing van zijn vrienden, die achtten dat hij er nooit in zou slagen om de linies van een leger te overschrijden, hetwelk voor de eerste maal onder de wallen van een veroverde stad kampeerde, en dat hij in de Belgische forten des nachts groot gevaar liep om op geweerschoten onthaald te worden. De moeilijkheden om de Duitsche posten te overschrijden bleken inderdaad groot. De heer Franck kon zich vergewissen, dat al de forten van de tweede linie reeds in handen van den vijand waren.

Na omtrent drie uren rijdens over een afstand van zoowat 14 kilometers, bereikte de heer Franck tegen 1 uur des ochtends een der forten van de eerste linie, te Schooten. Hij werd ontvangen door den commandant en diens adjunct. Hij bracht hen op de hoogte van den toestand.

Uit de beraadslaging bleek maar al te duidelijk, dat, uit een militair standpunt, de afzonderlijke forten van de eerste linie, die nog overbleven, geen rol meer konden spelen. Het Duitsche leger ophouden was een onmogelijkheid. Nochtans waren de officieren besloten zich niet over te geven, tenzij in geval van absoluten nood. Was het gevaar om het bombardement van Antwerpen te laten voortduren zonder nut, niet de absoluutste nood? De officieren verklaarden, dat zij de mededeeling van den heer Franck aan de overige forten in het Noorden zouden overmaken en met de betreffende commandanten rijpelijk beraadslagen over het te nemen besluit.

De heer Franck keerde tegen half vijf te Antwerpen terug.

Kort daarop, te 5 uur, vergaderden het College en de Intercommunale Commissie om de delegaties aan te duiden die zich naar de onderscheiden forten zouden begeven ter begeleiding van de Duitsche officieren, die ook ter vergadering aanwezig waren.

Bekende figuren uit de hoogste kringen van handel, kunst en politiek, als senatoren Rijckmans en van Peborgh, volksvertegenwoordiger Delvaux, de heeren Ed. Bunge, wijlen Ch. Corty, voorzitter der Handelskamer, de dispacheur Langlois, Carlier, Rob. Osterrieth, Frans Franck, stonden daar, met anderen meer, geschaard rond Burgemeester en Schepenen en den voorzitter der Intercommunale Commissie, als trouwe Antwerpenaren, handelend uit vrijen wil en bereid tot een ondankbare en ge- vaarvolle taak. Stonden zij niet met hun leven in voor de veiligheid der Duitsche officieren, die als parlementairen naar de forten zouden vertrekken? Geen onder hen aarzelde noch weigerde.

De noodige maatregelen vereischten eenigen tijd. Op het oogenblik toen die gereed kwamen en de afgevaardigden gingen vertrekken, werden twee Belgische officieren binnengeleid, die als parlementairen van de overzijde der Schelde waren aangekomen. Het waren generaal Werbroeck en een ander hoog officier.

Generaal Werbroeck verklaarde, dat luitenant-generaal de Guise, opperbevelhebber van Antwerpen, achtende dat de weerstand lang genoeg had geduurd, wenschte te vernemen, onder welke voorwaarden de versterkte stelling zou kunnen kapituleeren.

De Duitsche gezant, Frhr. von der Lancken, die daags te voren van generaal von Beseier te Contich opdracht had gekregen om de onderhandelingen met de vertegenwoordigers der stad te voeren, in bijzijn van generaal Frhr. von Schütz, die tot Kommandant der plaats was benoemd, antwoordde hem, dat te Contich een conventie was gesloten geworden met de eenige autoriteit die ter plaatse gebleven was nadat de opperste militaire overheid en het garnizoen de stad hadden verlaten.

De heer Franck verklaarde hierop, dat, indien generaal Werbroeck inzage wilde nemen van de voorwaarden der Conventie van Contich, hij zich overtuigd hield, dat de generaal niet zou aarzelen deze overeenkomst te bekrachtigen.

De gezant Fhr. von der Lancken las den tekst der conventie aan generaal Werbroeck voor. Deze nam kennis van het stuk en verklaarde, dat hij de termen ervan goedkeurde. Hij onderteekende vervolgens het stuk namens generaal de Guise en wel in de volgende bewoordingen:

«Le Lieutenant Général De Guise, Commandant de la Position fortifiée d'Anvers, ratifie pour l’ensemble de la position les stipulations de la convention qui précède.

Anvers, le 10 octobre 1914. Le Lieutenant général commandant

par ordre

Le Général Major, chef d'Etat Major (s) WERBROECK»

Daarna overhandigde generaal Werbroeck geschreven orders voor de overgave der verschillende forten en de Duitsche officieren en de Antwerpsche notabelen vertrokken, voorzien van deze orders.

Tegen den middag keerden de delegaties terug. De Duitsche officieren en de notabelen waren eensgezind om hulde te brengen aan de moedige houding der Belgische officieren die zij nog in de forten hadden aangetroffen. Van het fort te Schooten en van de commandanten der overige forten van het Noorden werd vernomen, dat zij de verdedigingswerken hadden onbruikbaar gemaakt en met hun troepen waren af- getrokken vóór de komst van den Duitschen parlementair.

Wat generaal de Guise betreft, deze, ofschoon hij de middelen en het recht had om zich in veiligheid te brengen, gaf zich ridderlijk op het fort St. Marie over.

Nadat enkele schoten van den linkeroever door eenige achtergebleven manschappen naar dezen kant van den stroom waren gelost geworden, hebben Duitsche kanonnen daar gedurende een korten tijd op geantwoord, trouwens zonder belangrijke schade aan te richten.

Een brug, die de Duitschers trachtten te bouwen over de Schelde, kon niet tot stand komen, vanwege de sterke tij van den ouden landsstroom. Ook kwamen er dien dag — Zaterdag namiddag 10 October — en volgende dagen slechts weinige Duitsche troepen van uit Antwerpen over de rivier: niets meer dan garnizoenen voor de forten op den linkeroever. Een aanzienlijker Duitsche troepenmacht was reeds over Dendermonde, vóór den val van Antwerpen, het Land van Waas binnengerukt: deze troepen zijn het, en geenszins Duitsche troepen uit Antwerpen, die aan eenige korpsen van het terugtrekkende leger den aftocht afsneden. Dit was gebeurd op Vrijdag 9 October omstreeks het middaguur, bij Quatrecht en Moerbeke, juist om den tijd dat de eerste Duitsche krijgslieden Antwerpen's grondgebied betraden. Het aldus overvallen deel der Belgische troepen, een hopelooze minderheid, vond toevlucht in Nederland.

Dit is het trouw verhaal der gebeurtenissen. De lezer kan ze nu met een blik overzien.

Om het leger te redden heeft Antwerpen zich, van Woensdag 11 uur tot Vrijdag ochtend, met stoïcijnsche berusting laten bombardeeren, terwijl reeds het grootste deel der troepen, en ten slotte alle, hare muren hadden verlaten.

Het is geen gewone zaak onder zulke omstandigheden verantwoordelijkheden, die de uwe niet zijn, te aanvaarden. Door te handelen zooals zij het deden, waar de laatste troepen vertrokken waren, hebben onze stadsautoriteiten onbetwistbaar aan de stad de gruwelen van een verder en nutteloos bombardement gespaard.

Het binnenrukken der Duitsche troepen tusschen 12 en 1 uur op Vrijdag 9 October, en de bekrachtiging der Conventie van Contich namens generaal de Guise bewijzen wel, dat de door de burgerlijke overheid gekozen gedragslijn de goede was en het energiek ingrijpen een wijze daad. Wie zal niet met dankbaarheid erkennen, dat dit moedig en schrander optreden, in de hachelijkste uren, onze stad voor den ijselijksten der ondergangen heeft behoed?

Ik herhaal ten slotte wat ik reeds eenmaal schreef: «in bevoegde kringen weet men, dat Koning Albert en zijn regeering er geen geheim van hebben gemaakt, dat de burgerlijke overheid en de Antwerpsche bevolking in de bekende bezwaarlijke omstandigheden geheel hun plicht hebben gedaan». En de latere geschiedschrijver zal — daar durf ik u gerust de verzekering van geven — de bladzijde die ik u hier stuur, in bijzonderheden behoorlijk aangevuld en met erkenning van ieders ware verdiensten, in allen deele volmondig bevestigen.

Overgedrukt uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 31 Januari 1915, ochtbl.

 

duitse schildwachten aan het Steen

 

Back to French Articles
Back to Siege of Antwerp
Back to Index